De Perzen gaven in de 5de eeuw na Christus de naam Hindoe aan de bewoners van India. Deze beoefenden een religie die brahmanisme werd genoemd.

Deze religie werd gekenmerkt door:

  1. Respect voor koeien
  2. Her verbod op het eten van vlees en vooral dat van runderen.
  3. Het opzeggen van het gebed bij zonsopgang

De Hindoes aanbidden verschillende goeden waarvan er drie extra belangrijk zijn nl.

Visjnoe: neemt de vorm van een mens en /of dier aan en verplicht elk individu om de harmonie tussen mens en dier in stand te houden.

Sjiva =de god van de tijd die voorbij gaat en naar de dood leidt.

Brahma = opperwezen, hij vertegenwoordigt de energie, kracht, waardoor de wereld in stand kan blijven.

Het hindoeïsme kent verschillende gebedsrituelen.

De Hindoes geloven in de reïncarnatie nl. dat de ziel van de dode terugkeert in een nieuw lichaam.

Als ze een goed mens waren zullen ze ook een goede wedergeboorte hebben. De mens moet na elke reïncarnatie geestelijk groeien om zo uit de cyclus van wedergeboortes te komen zodat de ziel uiteindelijk rust kan vinden.

In India bestaat er een kastensysteem, waarin de bevolking wordt opgedeeld volgens een sociale orde.

  1. De brahmmanen
  2. De strijders
  3. Handelaars
  4. De arbeiders en de boeren.
  5. De paria’s of de kastelozen, ze werden uitgesloten, ze hadden geen rechten. Ze werden gemeden door de anderen.