Een late belangstelling
voor het genre
In het themanummer van Bzzlletin van juni 1986
stelt Thomas Ross dat het alou-de adagium 'In Nederland gebeurt alles
vijftig jaar later' voor de Nederlandse misdaad-literatuur wel degelijk
opgaat. Waar staan wij, hun zuiderburen, dan? Helaas moeten wij ootmoedig
bekennen dat wij nog enkele decennia meer achterop hinken. Aan het eind
van de twintigste eeuw viert het genre bij ons pas zijn zeventigste verjaardag.
En de Vlaamse misdaadliteratuur heeft tot nu toe een rustig voortkabbelend
leven beleefd, zonder veel ups of downs.
Hoe verklaren we die late belangstelling voor het genre? Eerst en vooral
heeft ieder taalgebied een eminente pionier nodig. De Engelstalige landen
teerden lang op de genieën Arthur Conan Doyle en Edgar Allan Poe
tot figuren als Agatha Christie en Raymond Chandler opstonden om het genre
een nieuwe impuls te geven. Frankrijk had Emile Gaboriau en Maurice Leblanc
en de later uit het Franstalige gedeelte van België afkomstige Simenon.
Nederland had, toen Ivans in 1935 stierf, al onmiddellijk een op-volger
klaar in de persoon van Havank.
Goede auteurs zorgen niet alleen voor een grote groep epigonen maar ook
en vooral voor een groot aantal opvolgers. Als ook uitgeverijen er brood
beginnen in te zien, bevordert dat het aantrekken van nieuwe auteurs die
door hun onderlinge concur-rentiestrijd kwaliteitsverbeterend werken.
In Nederland werden de Zwarte Beertjes, Bruna's pocketopvolgers van de
Havank-uitgaven, heel succesvol. In deze serie kregen, naast vertaalde
auteurs, ook Nederlandse schrijvers een kans. Frankrijk had Le Masque
(gesticht in 1927!) en de naoorlogse Série Noire, Engeland had
de onovertroffen Pen-guins, maar Vlaanderen had en heeft nog altijd niets
vergelijkbaars. Pocketedities zor-gen weliswaar niet voor een hoger prestige
bij de literatuurkenners maar garanderen wel een grotere verspreiding.
Een derde negatieve factor in Vlaanderen was het ontbreken van formuleschrij-vers
die een vaste held ten tonele voerden waardoor de herkenbaarheid voor
het publiek vergroot. De geestelijke vaders van bijvoorbeeld Holmes, Poirot,
Maigret en andere De Cocks (met
) verhoogden de inlevingsfactor voor
de liefhebber en droegen bij tot de nieuwsgierigheid naar de latere belevenissen
van 'hun' held. De weinig hoffelijke po-gingen die bij ons ondernomen
werden om van een serieheld gebruik te maken, bloed-den nogal vlug dood.
Het mag dus weinig verwondering wekken dat, gezien het ontbre-ken van
al die stimulerende factoren, Vlaanderen voor de jaren tachtig geen noemens-waardige
misdaadliteratuurtraditie had.
In het korte bestek van dit historische overzicht zullen in vogelvlucht
enkele gro-te lijnen worden getrokken en enkele auteurs belicht, waarna
een blik op de huidige si-tuatie wordt geworpen.
Een enkeling onder de schaarse critici die zich sporadisch bezighouden
met het Vlaamse misdaadverhaal, wil het prille begin laten samenvallen
met het verhaal Robert en Bertrand, dat Raf Verhulst onder het pseudoniem
Koen Ravestein omstreeks 1899 in afleveringen in het dagblad Het Laatste
Nieuws publiceerde. Maar de lotgevallen van deze twee vagebonden sluiten
meer aan bijde Spaanse picareske schelmenroman dan bij de detectiveverhalen
die we uit het buitenland kennen.
De Antwerpse gemeenteambtenaar Theo Huet publiceerde in 1928 De verdwe-nen
koerier, waarin de invloed van Sherlock Holmes goed te merken is. Het
verhaal zit knap in elkaar en heeft de tand des tijd doorstaan door het
natuurlijke van de intrige en de personages. Het bleef bij dat ene verhaal
van de 'vader van de Vlaamse misdaadro-man'.
'Waalse primeur'
Tot aan de Tweede Wereldoorlog verscheen er
nauwelijks iets binnen het genre, maar tijdens die vier woelige jaren
debuteerden de neven de Roeck, die onder eigen naam of onder pseudoniem
elf detectiveromans in zeven jaar publiceerden. In hun vlot-te, populaire
ontspanningsromans vallen echter weinig literaire kwaliteiten te ontdek-ken.
De oorlogsjaren brachten nog een primeur voor ons taalgebied: de Waalse
uitge-verij Dupuis (later bekend door haar strips) bracht de Bibliothèque
Jaune, waarin alleen detectiveromans van Franstalige Belgen verschenen.
Nummer 65 werd tegelijkertijd een première én een unicum.
De roman De zeven dwazen van de Vlaamse auteur Albrecht Ram werd uit het
Nederlands vertaald. Het wordt zelfs de eerste echt goed geschreven thriller
in Vlaanderen, waarin zeven zich vervelende miljonairs uitvaren met een
luxe-jacht. Een onder hen krijgt de opdracht zijn medereizigers één
voor één te vermoorden, meer weet de lezer niet. Niet echt
origineel en duidelijk op Agatha Christie geïnspireerd maar toch
de eerste Vlaamse thriller met red herrings en cliffhangers.
Ook nog tijdens de oorlog verscheen Het geheim van de Groendreef van Marcel
de Ceulener, een journalist die zich inspireerde op de voorlopers van
de Amerikaanse hardboiled school. Jammer genoeg verzandt het boek op het
einde in een melodrama-tisch liefdesverhaaltje.
Waar in Nederland de oorlogsjaren zorgden voor een trauma dat echter vreemd
genoeg niet vertaald werd in het aantal gepubliceerde boeken, bleef de
Vlaamse produc-tie op peil. Een goed voorbeeld van het escapisme dat de
Brusselse marxistische profes-sor Ernest Mandel in zijn boek Delightful
Murder als een van de kenmerken van het genre aanwees. Een van de grootste
Vlaamse veelschrijvers debuteerde in die periode: Aster Berkhof. Naast
zijn gewone productie bracht hij met De heer in grijzen mantel het detectiveverhaal
onder de aandacht van het grote publiek. Dit wordt het debuut van een
hele reeks louter voor ontspanning bedoelde thrillers, detectiveromans,
avonturen-verhalen en politieromans. Het oeuvre van Berkhof is geen topkwaliteit
maar bevorder-de toch een betere verspreiding van het genre.
Diverse eendagsvliegen zagen het licht met elk hun inspiratiebronnen.
De dich-ter Frans Buyle achtte het nodig een pseudoniem aan te nemen om
de spionageroman Het verhaal van Kiliaan Olders te schrijven. De eminence
grise van de Vlaamse kritiek, Paul Hardy, sabelde het boek in het oerkatholieke
Boekengids neer door het 'libertijn-sche boutades en ongepaste frivoliteiten'
toe te dichten waardoor het boek natuurlijk én gezocht én
gelezen werd. De Antwerpenaar Lucien Wouters mat zich een Engels pseu-doniem
aan (John Parker) om een verhaal in de traditie van Edgar Wallace te schrij-ven,
Schoppenboer. Dorothy Sayers kunnen we het grote voorbeeld noemen voor
het li-terair hoogstaande verhaal dat Luc Prins neerschreef in De Noodlottige
N. De moorde-naar blijkt een hooggeplaatste magistraat te zijn, het slachtoffer
een pianiste, en het bombastische van de high society wordt kunstig doorprikt.
Nog voor de jaren vijftig kregen we met inspecteur Beeck en brigadier
Stoffels de eerste Vlaamse vaste seriehelden. Zij waren de uitvinding
van de Antwerpenaar An-ton Van Casteren die een realistisch portret van
de havenstad wist te schetsen. Daaruit bleek de invloed van de nieuwe
Amerikaanse zakelijkheid. In twee jaar publiceerde Van Casteren vier speurdersromans
maar hij wachtte vervolgens tot 1966 om op verzoek van een Duitse productiefirma
Marihuana aan het Spit te schrijven. Het boek en de film werden geen onverdeeld
succes, zodat de auteur zich vanaf die tijd weer concentreerde op zijn
journalistieke carrière.
Knus en minder knus
Waar de Nederlandse auteurs enthousiast op de
trein van de overgewaaide hard-boiled school sprongen (Joop van den Broek,
John Hoogland, Theo Eerdmans) bleven onze Vlaamse auteurs heel traditioneel
bezig. Er verscheen nieuw werk van Berkhof en een brave maar degelijke
detective van radioman Jos Ghysen. Toen betrad, beter laat dan nooit,
de eerste vrouwelijke detectiveschrijver het toneel: Maria De Lannoy.
De voorzitster van de Katholieke Vrouwenbeweging imiteerde Agatha Christie
in haar Stil-le Getuigen maar bracht haar verhaal boeiend aan de man.
Een knus boek.
Heel wat minder knus is het boek van de boezemvriend van Jean Ray, in
binnen- en buitenland beter gekend als John Flanders. Roger d'Exsteyl
was de naam en hij leg-de zich meer toe op de mysteriethriller dan op
het doordeweekse speurdersverhaal. Zijn De Dames Verbrugge geeft niet
alleen een intrigerend beeld van de Franstalige bour-geoisie in Gent.
Het is daarenboven een dreigende sfeerschildering van de eeuwenoude stad
en tegelijkertijd een romantisch familiedrama waarin waanzin, sadisme,
necrofilie en andere perversiteiten een rol spelen. Het boek werd door
Jean Daskalides verfilmd onder de titel 6 Rue du Calvaire. De volgende
thrillers van d'Exteyl zijn jammer genoeg commerciële sensatieverhalen
van een bedenkelijk niveau.
De beste boeken uit de late jaren vijftig zijn van Emil Verhaert, die
eerst onder het pseudoniem Per Ceptor en later onder eigen naam schreef.
Zijn privé-detective So-cras figureert in knap geconstrueerde speurdersverhalen
en is een buitenbeentje in ons prille overzicht omdat de held begrip toont
voor de moordenaars die hij op zijn pad ontmoet.
Een privé-detective van de meer meedogenloze soort is die van Robert
Coolen die onder het pseudoniem Bert Coleveld waarschijnlijk het rauwste
verhaal uit dit over-zicht schreef. Jammer genoeg, maar ook typisch voor
het behoudende Vlaanderen, ver-scheen dit debuut bij een kleine obscure
uitgeverij waardoor het niet de aandacht kreeg die het misschien wel verdiende.
Bovendien kreeg het boek daardoor niet de mogelijk-heid andere auteurs
te inspireren.
Behoudend maar onderhoudend
De aanzet van de jaren zestig was veelbelovend.
De volksuitgeverij De Arbei-derspers-Reinaert had het goede idee een prijsvraag
uit te schrijven voor het beste Ne-derlandstalige misdaadverhaal. Winnares
werd jeugdschrijfster Maria Jacques, die met De haan is dood een behoudend
maar onderhoudend werk afleverde. Helaas kreeg deze prijs in Vlaanderen
weinig weerslag noch navolging.
Van iets meer originaliteit getuigt de samenwerking van de eerdergenoemde
Maria De Lannoy met de bekende wereldreiziger Bernard Henry. Hun toevallige
partnerschap resulteerde in een verhaal vol exotische couleur locale,
waarin gebeurte-nissen uit onze voormalige kolonie in Afrika verband blijken
te houden met Vlaanderen.
Minder serieus zijn de boekjes van Jos De Bock, die op licht ironische
toon ba-dinerend zijn weg zoekt door zijn archäische verhaaltjes.
Origineel is anders en van een hoog literair peil getuigen ze evenmin,
maar dat is een euvel van de meeste Vlaamse de-tectiveschrijvers. Toch
zorgen de verhaaltjes van De Bock voor enkele uurtjes leesple-zier.
Iemand die zich volstrekt geen illusies maakte over de appreciatie van
het genre dat hij bedreef, was de rechtbankjournalist Louis De Lentdecker.
Tot op respectabele leeftijd een BV (Bekende Vlaming) door zijn controversiële
en ultrarechtse opinies in populaire laag-bij-de-grondse weekbladen, schreef
hij eerst enkele waar gebeurde recht-bankverhalen, een paar afleveringen
van Beschuldigde Sta Op, de immens populaire Tv-serie uit de jaren zestig,
voor hij zich aan fictie wijdde. Zijn plaats binnen dit over-zicht verdient
hij omdat hij als eerste Vlaming in opdracht schreef en de enige Vlaming
was die een boek zag verschijnen in het Zodiac-project.
De jaren zestig brachten nog een groot aantal debutanten, van wie er twee
ver-melding verdienen. Daan Delannoy, later redacteur van het weekblad
Humo, liet twee korte thrillers bundelen in één band en
toonde zich een waar product van de tijdgeest: een adept van 'mei 68.
Zijn tijdsgebonden non-conformisme uitte zich in een cynische, bijwijlen
hilarische toon. Fernand Auwera schreef met In memoriam A.L. een meer
dan spannend boek dat zich afspeelt in de Antwerpse avant-garde kunstwereld
waarbij de hoofdpersoon verstrikt geraakt in de speurtocht naar zijn eigen
psyche.
Een verloren decennium
De jaren zeventig zijn, enkele uitzonderingen
daargelaten, een verloren decenni-um voor de Vlaamse misdaadliteratuur.
Het was alsof de tijd bleef stilstaan. Jan Van den Weghe, Roger Pieters,
Robin Hannelore, Hubert Lampo en Valère Depauw zijn slechts enkele
namen van auteurs die met hun literaire werk lovende kritieken hadden
gekregen, maar het respect van de 'literatuurkenners' dreigden te verspelen
door hun zijsprongetjes naar het thrillergenre. Notabene het genre dat
ze zelf het liefst van al con-sumeerden.
De volkse Gilbert Redant daarentegen schreef een tijdloos, humoristisch
ver-haal, waarin hij een gentlemaninbreker à la Arsène Lupin
bedenkt, maar uiteindelijk droomt dat het romanpersonage in de realiteit
terechtkomt en Londen op stelten zet. Leuk en origineel van opzet.
De volgende link naar Nederland loopt wederom via de Zwarte Beertjes.
Eind jaren zeventig publiceerden daarin twee Vlamingen (onder het gezamenlijke
pseudo-niem Woody Dubois) twee spionagethrillers die internationaal van
opzet waren maar de middelmaat niet overstegen.
Een voorbode van de jaren tachtig is Een sterke geur van terpentijn van
de te vroeg gestorven Gentenaar Frans Sierens. Deze literaire auteur is
de enige die het zij-stapje naar de misdaadliteratuur voor het volle honderd
procent tot een goed einde bracht. Zijn roman is een mengeling van de
Amerikaanse hardboiled aanpak en de meer Engels getinte flegmatieke zin
voor charme, detail en stiff-upperlip humor. Wellicht de beste detectiveroman
die in Vlaanderen voor de jaren tachtig is geschreven.
Volwassen misdaadliteratuur
De eigenlijke start van de volwassen misdaadliteratuur
beleeft Vlaanderen in 1978 wanneer Jef Geeraerts, Staatsprijswinnaar par
excellence, zijn Kodiak .58 publi-ceert. De critici beschouwden dit boek
nog als een fait-divers, een tussendoortje. Maar vervolgens kondigde Geeraerts
zijn afscheid van de 'serieuze literatuur' aan en bleef hij de pers vertellen
dat whodunits moeilijker te schrijven waren dan zijn andere werken.
Zijn daaropvolgende politieke thrillers riepen bij de beschuldigende partij
- in dit geval katholiek rechts - nogal wat weerstand op. Vooral de verzuilde
Vlaamse media beschuldigden de auteur van paranoia, antiklerikalisme en
verregaande ongeloofwaar-digheid. De Nederlandse critici, minder bekend
met de Belgische politieke wereld, schatten de auteur wel op zijn waarde
en bekroonden hem geheel terecht in 1986 met de eerste Gouden Strop voor
De Zaak Alzheimer.
Geeraerts moet het vooral hebben van zijn maatschappijkritiek waarbij
hij justi-tie, politie en het establishment niet spaart. Zijn uitermate
literaire stijl met meestal te omslachtige beschrijvingen van interieurs
en designmeubels camoufleert hij met de ui-terst gedetailleerde weergave
van zijn research naar wapens, gerechtelijke opsporings-methodes en exotische
locaties. De overdaad aan technische details schaadt soms de vlotheid
van het verhaal en haalt veel van de spankracht weg.
De korte roman Sanpaku neemt in Geeraerts' misdaadoeuvre een aparte plaats
in. De cello waarrond alles draait beschikt over magische krachten als
het instrument tenminste op de juiste manier wordt bespeeld. Structureel
volgt het boek de symmetri-sche opbouw van een klassiek muziekstuk met
spiegeleffecten en al. Later kwam nog Het Rashomon-complex (genomineerd
voor de Gouden Strop 1993) waarna we lang moesten wachten op De PG, winnaar
van de eerste Hercule Poirot-prijs.
Van een heel ander kaliber is de Antwerpenaar John Vermeulen. Hij debuteer-de
in de Zwarte Beertjes van Bruna, promoveerde naar de Beterbacks om uiteindelijk
met Solorace te belanden bij de prestigieuze Vijfsterren-thrillers van
Ross en Sjöwall. Zijn serieheld is Ansen Wagner, lid van de Europese
Geheime Dienst, die het principe 'het doel heiligt de middelen' meedogenloos
toepast en samen met zijn op seks beluste vriendin allerlei wantoestanden
moet bestrijden. De James-Bondachtige machoavontu-ren van Wagner stoelen
op onwaarschijnlijke effecten en een flinke portie seks en span-ning.
In zijn even flitsend en filmisch geschreven latere boeken doet hij een
poging om zijn plots wat serieuzer te onderbouwen maar hoogstaande literatuur
zal Vermeulen wel nooit schrijven.
Zijn stadgenoot Staf Schoeters debuteerde met Het gelag wordt betaald,
een opmerkelijk verhaal dat niet alleen spannend is maar een stapje hoger
op de literaire ladder staat dan dat van Vermeulen. Later publiceerde
Schoeters ook bij Bruna De draak achterna. en Het perspectief van de worm,
twee actuele thrillers waarvan de eer-ste zich afspeelt in het drugsmilieu
en de tweede de plaatsing van kernraketten in België behandelt. Van
alle Vlaamse misdaadauteurs is Schoeters wel het meest 'politiek cor-rect'.
Zijn sterke punten zijn taal, ideeën en stijl, niet de intriges.
In de thriller Rust in onvrede brengt hij een geslaagde combinatie van
literatuur, politiek en spanning en is hij op zijn sterkst. Voor De schaduw
van de adelaar, een mix van historische roman, thriller en maatschappijkritische
studie werd Schoeters bekroond met de Hercule Poirot-prijs.
Veruit de leukste held uit dit historische overzicht is Jean-Pierre Willems,
de privé-detective van Bart Holsters. De derde Antwerpenaar uit
dit rijtje schreef vier licht verteerbare, ironiserende persiflages op
de tough guys-roman. Zijn hoofdpersonage moddert maar wat aan en heeft
meer van een antiheld (laf, eerlijk, drinkt alleen koffie, zit niet achter
de vrouwen aan) dan van een Chandleriaanse held. Van zijn grote Ameri-kaanse
voorbeeld erfde hij wel de pittige dialogen en de schitterende oneliners
en wise-cracks. De auteur heeft niet de pretentie grote literatuur te
schrijven maar levert ont-spanning op hoog niveau af. Dat besefte ook
Bruna toen deze uitgever zijn debuutma-nuscript in 1985 met de eerste
Havank-trofee voor het beste crimeverhaal bekroonde. Een jaar later kreeg
Holsters de Trofee van de Grote Jury en met zijn derde boek werd hij genomineerd
voor de Gouden strop. Aan deze bliksemcarrière kwam jammer genoeg
na vier boeken een abrupt einde.
Zo belanden we bij de vierde Antwerpenaar, Bob Mendes. Deze ex-voorzitter
van een basketbalclub en ex-accountant heeft het gat in de markt gevonden.
Hij is de Vlaamse uitvinder van het faction-thriller genre (fictie gebaseerd
op feiten) waarin hij zijn fantasie op hol laat slaan bij ware gebeurtenissen.
Mendes begint met een gebeurte-nis die heel Vlaanderen in de ban heeft
gehouden en verzint er zelf daders, intrige en ontknoping bij. Zo behandelde
hij onder meer het Heizeldrama (Een dag van schaamte), de ramp met de
Herald of Free Enterprise (Het Chunnel Syndroom) en de ontvoering van
minister Vanden Boeynants door Patrick Hamers (De fraudejagers).
Bob Mendes meet zich een internationale allure aan, wisselt constant van
locatie en voert veel personages op maar verliest zich soms in zijn onwaarschijnlijke
plots. Zijn zakelijke stijl doet af en toe houterig aan, vooral in zijn
eerste thrillers, den dat komt de vaart van het verhaal niet ten goede.
Zijn thrillers zijn wisselend van kwaliteit maar een grote mate van vakmanschap
kan hem niet ontzegd worden. Vergelding (Gouden Strop 1993) bijvoorbeeld
werd in Amerika uitgegeven als Vengeance: a prelude to Saddam's War. Een
jaar later baseerde hij zich op dat voorspel om zijn beste werk tot nu
toe te schrijven: De kracht van het vuur (Gouden Strop 1997)
De boeken van de laatste Antwerpenaar uit dit rijtje, Piet Teigeler, worden
steeds interessanter. In de jaren zeventig debuteerde hij samen met een
vriend onder het pseudoniem Woody Dubois en schreef hij twee populaire
spionageromans. In zijn nieuwste reeks toont de auteur dat hij zijn stad
kent. Hij loopt wat breedsprakerig door zijn soms kneuterige plots maar
vindt stilaan de juiste toon in zijn serie rond de politie-inspecteurs
Carpentier en Dewit. Zijn voorlopige hoogtepunt heeft Teigeler bereikt
met Drie dode meesters, waarin de maffia een belangrijke rol speelt.
Kortrijkse high society
Twee auteurs die heel wat minder verkopen maar
door insiders daarom niet minder worden gewaardeerd zijn Axel Bouts en
Weduwe Oppermans. Eerstgenoemde, afkomstig uit Kortrijk, is burgerlijk
ingenieur en schakelde na een paar goed onthaalde literaire romans over
op zijn jeugdliefde: politieromans à la Maigret. Zijn inspec-teur
Toets probeert moorden in de Kortrijkse high society op te lossen. Deze
zakelijk geschreven detectives zijn goed gedocumenteerd, getuigen van
een grote achtergrondkennis maar missen soms vaart en vitaliteit.
In dezelfde kringen, maar dan in Gent (op de daar welbekende Gentse Feesten)
speelt zich de debuutroman af van twee auteurs die zich achter het pseudoniem
Weduwe Oppermans verschuilen. Het duo privé-detectives dat de zaak
moet oplossen is een ge-slaagde Holland-België combinatie. Vanuit
marketingstandpunt een goede vondst in een roman die luchtig van toon
is en vlot leest. Hun langverwachte tweede roman heeft wel thrillerkenmerken
maar is meer een sociale geschiedenis.
Patrick Bernauw neemt met zijn docudrama's een aparte plaats in. In De
mys-teries van het Lam Gods wordt gezocht naar de ware drijfveer van de
vermoedelijke dief van het in 1934 uit een Gentse kathedraal gestolen
schilderij van Van Eyck. In een vol-gende boek worden Landru, Poe en Heer
Halewijn onder de loep genomen en wordt hun geschiedenis herschreven.
Bernauw probeert door 'wetenschappelijk' onderzoek en de-ductie de nog
altijd bestaande vraagtekens rond de geruchtmakende zaken van een ande-re
verklaring te voorzien. Eerder was de jonge auteur gedebuteerd met enkele
magisch-realistische thrillers.
Bob Van Laerhoven, een auteur die van vele markten thuis is, begaf zich
op het aartsmoeilijke pad van het korte verhaal. Hoogspanning bundelt
een aantal verhalen van ongelijke kwaliteit die bewijzen dat dit een lastig
deelgebied binnen de misdaadlitera-tuur is. Ook in Façades staan
enkele crime stories waaruit een onmiskenbaar talent blijkt. Tien jaar
later publiceerde hij met journalist Roger Marynissen Dubbelspoor, een
pretentieloze maar leuke thriller die echter spanning mist.
Dirk Draulans, journalist maar ook hoogleraar biologie, schreef met Paarse
dij-en een erotische thriller. Pers en publiek hadden het er moeilijk
mee maar het boek was literair verantwoord en kwam niet voort uit de sensatiezucht
die sommigen er in lazen. Zijn tweede thriller speelt zich af in een meer
internationaal klimaat.
Begin jaren negentig bleef het enige tijd stil maar halverwege het decennium
mochten weer enkele debutanten worden begroet. Stefan Broeckx is de minst
opval-lende onder hen. Zijn Offerdans is een wazig, verwarrend boek waarin
de intrige met haken en ogen en vooral veel magie aan elkaar hangt. Het
daarop volgende De verdron-ken dood is een vlottere poging om feiten,
fictie, façade en verzinsels uit elkaar te hou-den. Originele plots
maar karaktertekening en stijl zijn voor verbetering vatbaar.
Patrick Conrad had al een miskleun van een scenario op zijn naam staan
en maakte in Vlaanderen vooral furore als dichter en filmregisseur waarbij
hij schaarse successen afwisselde met serieuze fiasco's. Daarentegen was
de pers bijna unaniem po-sitief over zijn misdaadtrilogie (Limousine,
Louisiana en Luwte) waarin hij volstrekt on-Vlaamse verhalen vertelt.
Het duurt een tijdje voor je als lezer door hebt dat de auteur bezig is
met een persiflage van het Amerikaanse hardboiled genre. De drie thrillers
die afzonderlijk gelezen kunnen worden staan vol van bloed, seks, gruwelijke
folteringen en groteske personages. Door verregaande overdrijving probeert
Conrad een soort humor te scheppen waarvoor waarschijnlijk slechts een
minderheid van het beoogde lezerspu-bliek ontvankelijk is. Zijn beschrijvingen
van extreemrechts in Vlaanderen, zijn impres-sies van de kneuterigheid
van de inheemse kunst en de eruditie die uit talloze cinemato-grafische
verwijzingen blijkt, verdienen echter lof.
De Vlaamse musicoloog Fred Brouwers combineerde zijn twee grote liefdes
in één werk: een thriller over muziek. In Tomasino steelt
een gefrustreerde, aa, lager wal geraakte muzikant twee partituren die
hem én wereldlijke muzikale erkenning én le-venslange rijkdom
zouden moeten brengen. Het fraai en onderhoudend geschreven boek biedt
veel muzikale weetjes maar iets te weinig spanning.
De rijzende ster aan het Vlaamse thrillerfirmament is de Bruggeling Pieter
Aspe die de laatste vijf jaar evenveel thrillers publiceerde met zijn
geboortestad prominent op de voorgrond. Zijn adjunct-commissaris Van In
verliest zich in Duvel, in zijn sexy offi-cier van Justitie, geniet van
al wat goed en schoon is maar gaat de problemen niet uit de weg. De plots
bevestigen het idee dat de buitenwereld van België heeft - corrupte
poli-tici, roze balletten, de affaire Dutroux - maar ze zijn knap geconstrueerd.
Pieter Aspe schrijft vlot en natuurlijk en weet de lezer constant te boeien.
In korte tijd heeft hij, ver-diend, een grote reputatie opgebouwd
Een pistool en een oorkonde
Valt er tot slot nog iets te zeggen over de
waardering g die de Vlaamse misdaadroman binnen en buiten onze grenzen
geniet? Weinig of niets. De Nederlandse uitgeverij Bru-na schreef in 1985
een prijsvraag uit voor het beste Nederlandstalige debuut en tot zijn
eigen grote verbazing won Bart Holsters met Blokje om, hoekje om de Havank-Trofee.
Ik heb geen idee wie later die trofee in de wacht heeft gesleept, of zelfs
hoe vaak de prijs daarna nog is uitgereikt.
In 1986 stelde de Antwerpenaar Danny De Laet de Trofee van de Grote Jury
in waar-mee jaarlijks de beste Vlaamse misdaadroman zou worden bekroond.
De prijs bestond niet uit een geldbedrag maar uit een pistool en een oorkonde.
Opvallend is dat de enige twee winnaars (Bart Holsters en John Vermeulen)
hun Trofee binnenhaalden met een boek dat bij onze Noorderburen werd gepubliceerd.
Een serieus ethisch conflict tussen de onwrikbare De Laet en uitgeverij
Manteau zorgde voor tweespalt binnen de jury zo-dat de Trofee na twee
jaar definitief in de kast verdween.
Het blijft verwonderlijk dat onze beste én populairste misdaadauteur,
Jef Geeraerts, on-der dak bij een Vlaamse uitgever, zijn eerste prijs,
de Gouden Strop, in Nederland moest ophalen. In 1993 werd hij gevolgd
door Bob Mendes voor Vergelding, een boek dat in-middels als enige Vlaamse
thriller ook in het Engels werd vertaald.
In 1998 stampten enkele misdaadliefhebbers, in samenwerking met het week-blad
Knack een misdaadweekend aan de Vlaamse kust uit de grond. Daarbij werd
de Hercule Poirotprijs in het leven geroepen. De twee winnaars, Schoeters
en Geeraerts, zijn ongetwijfeld terecht bekroond maar is het vol te houden
een jaarlijkse prijs te ver-delen onder het kleine kringetje misdaadauteurs
dat Vlaanderen rijk is?
Aan het eind van dit overzicht in vogelvlucht van de geschiedenis van
het Vlaamse misdaadverhaal moeten we constateren dat er in de loop van
de tijden veel kaf tussen het koren heeft gezeten.
Maar er is ook een onmiskenbare evolutie naar kwaliteit in plaats van
kwantiteit.
En daar kunnen we als liefhebber alleen maar blij om zijn.
|