1ste en 2de GolfOorlog 1987- 1991

Nederlandse deelname
In september 1987 besloot de Nederlandse regering twee mijnenvegers naar de Perzische Golf te sturen. Hr.Ms. Hellevoetsluis en Hr.Ms. Maassluis met elk 46 bemanningsleden spoedden zich naar de tropische wateren. België sloot zich aan met een bevoorradingsschip en eveneens twee mijnenvegers. De operatie kreeg de codenaam Octopus en stond onder leiding van de Nederlandse vice-admiraal J.D.W. van Renesse. Vanwege de dreigende Iraanse Exocet raketaanvallen werden voor de eigen (lucht)verdediging Stinger-teams van het Korps Mariniers op zowel de Nederlandse als de Belgische schepen geplaatst. Het operatiegebied van de WEU-schepen was de Golf van Oman en het zuidelijk deel van de Perzische Golf. Vooral in de Straat van Hormoez was de kans om door vijandelijke raketten te worden beschoten groot. De Nederlandse schepen bleven ruim zes maanden in het gebied, de bemanningen werden tussentijds afgelost. In mei 1988 nam Hr.Ms. Urk de taken van de Hellevoetsluis en de Maassluis over. Per 1 juni 1988 werd een Brits/Belgisch/Nederlandse Task Force gevormd bestaande uit een Brits vlaggenschip, een bevoorradingsschip en vijf mijnenbestrijdingsvaartuigen. Operatie Octopus ging over in Operatie Calendar II. Hr.Ms. Urk begon op 2 januari 1989 aan haar thuisreis.

Eerste Golfoorlog: Irak - Iran

Nederlandse betrokkenheid: 1987 -1989
Krijgsmachtdeel: marine
Totale aantal betrokken militairen: 343

Achtergrond
Met een grote Iraakse aanval op Iran begon op 21 september 1980 de Eerste Golfoorlog. Op de achtergrond speelde de eeuwenoude Perzisch - Arabische rivaliteit, Irak eiste nu autonomie voor de olierijke Iraanse provincie Khoezestan. Tevens zou Iran een aantal eilandjes in de Perzische Golf moeten terug geven aan Bahrein en eiste Irak een herziening van haar grensafbakening. De Iraakse strijd richtte zich op zee vooral tegen de olie-export van Iran, wat in 1985 uitmondde in een tankeroorlog. Iran reageerde met aanvallen op schepen uit andere Golfstaten. De Verenigde Staten besloten daarop olietankers uit Koeweit onder Amerikaanse vlag te escorteren waardoor het conflict dreigde te escaleren. Iran legde vanaf 1987 tevens mijnen in de Golf van Oman, de ankerplaats voor olietankers voor ze zich in de Perzische Golf waagden. Dit was de aanzet voor internationale (West Europese Unie) deelname aan de strijd.

De (Tweede) Golfoorlog.
Deze oorlog brak uit op 17 jan. 1991 tussen Irak en de Verenigde Staten, Groot-Brittannië, Frankrijk, Canada, Saoedi-Arabië, Egypte en Syrië. De directe aanleiding was de weigering van Irak de VN-resoluties te zullen respecteren en naleven.
De VN riepen op een einde te maken aan de bezetting van Koeweit.

Aanleiding
Op 2 aug. 1990 bezette Irak het buurland Koeweit, omdat de oliepolitiek van dit land nadelig zou zijn voor de Irakese economie. Koeweit produceerde namelijk zoveel aardolie dat de prijzen daardoor onder druk stonden. Tevens beschuldigde Irak Koeweit ervan al jarenlang olie te 'stelen' uit het Roemajla-olieveld aan de grens tussen beide landen. De bezetting resulteerde in de Golfcrisis.
Direct na de invasie eiste de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties in een resolutie de onvoorwaardelijke Irakese terugtrekking uit Koeweit. Enkele dagen later besloot zij tot een vrijwel totaal handelsembargo van Irak en bezet Koeweit.
Opmerkelijk was de eensgezindheid van de grote mogendheden (inclusief de Sovjet-Unie) in hun veroordeling van de Irakese inval. Een paar dagen na de inval maakten Groot-Brittannië en de Verenigde Staten bekend dat zij marineschepen naar de Golf zouden sturen en op 7 aug. deelde de Amerikaanse minister van Defensie mee dat Amerikaanse lucht- en landstrijdkrachten naar de Golf gestuurd zouden worden als bijdrage aan een nog te vormen geallieerde troepenmacht. Deze multinationale troepenmacht zou in de loop van 1990 en de eerste helft van jan. 1991 in twee fasen uitgroeien tot een sterkte van 600.000 manschappen, geleverd door 28 landen, waaronder ook Nederland en België.
Op 12 aug. stelde de Irakese president Saddam Hoessein voor Koeweit te ontruimen in ruil voor de beëindiging van de andere bezettingen in het Midden-Oosten (m.n. door Israël). Deze 'koppeling' met het Palestijnse vraagstuk werd onmiddellijk door de Verenigde Staten en Israël met klem van de hand gewezen, terwijl ook Egypte en Saoedi-Arabië geen rechtstreeks verband wilden leggen. Intussen verscherpten meer VN-resoluties de sancties tegen Irak.

Saddam Hoessein dreigde dat als Irak economisch gewurgd zou worden, het niet zou aarzelen westerse belangen, Israël en de aardolievoorziening aan te vallen. Met Iran kwam Irak medio aug. 1990 verrassend overeen het vredesverdrag dat de Eerste Golfoorlog beëindigde, te bekrachtigen, iets wat Bagdad tot dan toe geweigerd had te doen. Irak kon door deze stap een deel van zijn troepen van het oostfront vrijmaken voor het westen. Van toen af bleef Iran zijn neutrale positie benadrukken.
Op 9 nov. nam de Amerikaanse president Bush de belangrijke beslissing de Amerikaanse troepen in de Golf te verdubbelen en te brengen op 400.000 manschappen, waardoor voor het eerst de internationale strijdmacht een offensief potentieel bezat. De VN-Veiligheidsraad gaf op 29 nov. lidstaten de bevoegdheid 'alle noodzakelijke middelen' te gebruiken om de ontruiming van Koeweit te bereiken en 'internationale vrede en veiligheid in het gebied te herstellen'. Daarbij werd Irak tot en met 15 jan. 1991 de tijd gegeven om de voorafgaande VN-resoluties uit te voeren.
Een complicerende factor in de crisis vormde de aanwezigheid van miljoenen buitenlanders in Irak en Koeweit, onder wie enkele duizenden westerlingen. Een aantal van hen werd overgebracht naar strategische plaatsen, om als 'menselijk schild' te kunnen dienen bij een eventuele aanval op Irak. Door vervolgens een selectief vrijlatingsbeleid met betrekking tot zijn gijzelaars te voeren trachtte Bagdad de leden van de anti-Iraakse coalitie tegen elkaar uit te spelen.

Op 6 dec. kwam Saddam Hoessein met het verrassende gebaar alle buitenlanders te laten gaan, wat in de daaropvolgende weken ook inderdaad gebeurde. Pogingen tot diplomatiek overleg mislukten intussen, mede vanwege de Irakese eis dat ook de Palestijnse kwestie aan de orde moest komen.
Op 9 jan. 1991 spraken de ministers van Buitenlandse Zaken van de Verenigde Staten en Irak elkaar in Genève, maar het gesprek liep op niets uit. Een laatste poging van VN-secretaris-generaal Pérez de Cuéllar om in Bagdad Saddam Hoessein tot terugtrekking te bewegen, mislukte eveneens.

Gevolg
In de nacht van 16 op 17 jan. viel de internationale strijdmacht Irakese militaire doelen in Irak en Koeweit aan. De eerste weken voerden honderden geallieerde vliegtuigen onophoudelijk bombardementen uit, waarbij vooral raket- en andere militaire installaties en fabrieken en opslagplaatsen van nucleaire en chemische wapens het doelwit waren. Irak bestookte met in militair opzicht weinig doeltreffende Scud-raketten de steden Riaad en Dhahran in Saoedi-Arabië en Tel Aviv en Haifa in Israël, in een poging dit laatste land, dat zich buiten het conflict had gehouden, in de oorlog te betrekken. Israël onthield zich echter, mede door sterke aandrang van de Verenigde Staten, van tegenacties. Op 15 febr. 1991 kondigde de Revolutionaire Commando Raad in Bagdad aan dat Irak zich onder voorwaarden uit Koeweit zou terugtrekken. De Sovjet-Unie trachtte tevergeefs te bemiddelen tussen Irak en de Verenigde Staten.
De Amerikaanse president Bush eiste onvoorwaardelijke terugtrekking van Irak uit Koeweit en stelde een ultimatum. Na het verstrijken daarvan op 23 febr. begonnen de legers van de anti-Iraakse coalitie het grondoffensief.
Op 26 febr. trokken de Irakese strijdkrachten zich uit Koeweit terug en werd Koeweit-Stad bevrijd. Op 28 febr. kondigden de Verenigde Staten eenzijdig een staakt-het-vuren af. Op 2 maart aanvaardde de Veiligheidsraad de resolutie betreffende de voorwaarden voor een bestand. Op 3 maart ontmoetten generaals van de coalitie Irakese generaals om hen de voorwaarden voor een definitief staakt-het-vuren bekend te maken.
In de nieuwe VN-resolutie van 3 april stelde de definitieve bestandsvoorwaarden vast. Daarin werd, naast schadeloosstelling van Koeweit en andere door Irak benadeelde landen, o.a. de ontmanteling, onder internationaal toezicht, van de gehele Irakese niet-conventionele bewapening (incl. raketten) vastgelegd. Irak aanvaardde de voorwaarden op 5 april. De VN stelden vervolgens een gedemilitariseerde zone in tussen Irak (10 km) en Koeweit (5 km) met een 1440 man sterk waarnemerskorps, UNIKOM (United Nations Iraq Kuwait Observation Mission), waarin de vijf permanente leden van de Veiligheidsraad participeerden.

Tweede Golfoorlog: Irak - Koeweit

Nederlandse betrokkenheid: 1990-1991
Krijgsmachtdeel: landmacht, luchtmacht, marine, marechaussee
Totale aantal betrokken militairen: 1.834
BdJ@2003