De Folkingestraat historisch bekeken

Een wandeling door het joodse verleden



Voorwoord

De joden hebben verspreid in Groningen geleefd. Maar het kloppend hart van joods Groningen lag in de Folkingestraat en directe omgeving. De Folkingestraat of "Grote Straat" was het centrum van de joodse en niet-joodse middenstand, die in vergelijking tot de joodse armoede in de Nieuwstad en Folkingestraatdwarsstraat redelijk welgesteld was. Een belangrijke reden om zich in die straat te vestigen, was de aanwezigheid van de synagoge, in de volksmond beter bekend als sjoel, wat zoveel betekent als school.

De vele vlees-en broodwinkels in de Folkingestraat waren op zondag open. Er moest immers brood op de plank komen. Dat ging zover dat men ook - niet allemaal - op de verplichte joodse rustdag op zaterdag - sabbat - geopend was. Op die dag mochten de joden bijvoorbeeld niet fietsen, niets dragen, geen electriciteit gebruiken, auto rijden, of een lucifer aansteken. Tijdens deze dag viel men vaak terug op de hulp van een zoge-heten "sjabbes-goj", een niet-joods persoon die op deze dag allerlei hand- en spandiensten verrichtte.

Op zondag kon je in de Folkingestraat van alles kopen, van pleverkoeken tot galletjes. Het was het centrum van Groningen. Alle niet-joden kwamen er ook hun boodschappen doen voor zover ze niet naar de kerk gingen. Niet-vrome joden kwamen op sabbat niet naar de sjoel. Maar op de hoge feestdagen, bijvoorbeeld op Joods Nieuwjaar (Rosh Hasjana), Grote Verzoendag (Jom Kipoer), en op Loofhuttenfeest (Sukkot), kwamen de meesten wel.

De hele straat was in rep en roer toen de winkelsluitingswet werd ingevoerd. De mensen zagen hun bestaan bedreigd en gingen via de achterdeur verkopen. Dat is later weer afgezakt. Als de koningin kwam, werden er groene slingers opgehangen om toch vooral te laten zien hoe Oranjegezind men wel niet was. En als de studenten met hun fakkeloptocht bij de opening van het academisch jaar door de Folkingestraat trokken, stond de straat weer op zijn kop.

Voor de oorlog kende Groningen en ook de Folkingestraat de zogeheten pinda-Chinezen. Ze waren de armoede in hun vaderland ontvlucht. Ze gingen samenwonen, hadden een huis en woonden daar met tien, twaalf mensen in. Om aan de kost te komen, bakten ze tabletten pindaÕs. Met een broodtrommel voor de borst, die vastgehouden werd door een brede band, ventten ze de pinda's uit op straat. Ze kenden haast geen Nederlands, maar riepen: "Pinda, pinda, pinda, lekker, vijf centen, pinda, pinda, lekker, lekker, pinda." Meer konden ze niet zeggen. Daar is een liedje op gemaakt.

"Pinda lekker, lekker pinda, als je maar vijf centen biedt, van je sjing, sjeng, sjeng, van je sjang, sjang, sjang, sjedewiederwiets Sjanghai."

Ook de schrijver Nico Rost die het boekje over joods Groningen, "De vrienden van mijn vader" schreef, was te pas en te onpas in de stad en in de Folkingestraat te zien. Hij was een wat gezette man, een heer. Hij maakte met deze en gene een praatje en je wist nooit of hij de informatie gebruikte voor een boekje.

De Tweede Wereldoorlog heeft joods Groningen vernietigd, maar de herinnering aan de bruisende joodse binnenstad leeft nog steeds voort. Deze impressie haalt iets terug uit die tijd.


Johan van Gelder



Deze wandeling door een deel van het voormalige joods Groningen begint bij cafe-restaurant "De Beurs", een bekend etablissement voor vergaderingen, feesten en partijen, ook joodse. Na het passeren van deze zaak komen we aan bij winkelpand 3, waar de schoenenmagazijn van Velleman was gevestigd.

Zadoc Blok

Naast hem, op nummer 5 en 5a zat het kledingmagazijn en de woning van Zadoc Blok. "Blokkie" zoals hij in de volksmond genoemd werd, werd in 1942 door de Duitsers weggehaald, maar hij wist de oorlog te overleven. Zijn woning werd toen door de gemeente toegewezen aan de fruitkoopman Sietse Pama en zijn vrouw. Pama kwam ooit in het ziekenhuis terecht. Hij had ruzie gekregen met zijn vrouw, omdat hij was doorgezakt. Zijn vrouw pakte de pispot onder het bed vandaan en trok hem over zijn oren heen. De pot zat zo vast, dat Pama naar het Academisch Ziekenhuis gebracht moest worden, waar het ding met blikscharen werd verwijderd.

"Blokkie" was een handelaar die bij mooi weer altijd buiten stond, de deur open. Hij had zijn waar waaronder jassen, petten en broeken op straat zijn en als er mensen kwamen, begon hij een praatje te maken. Soms wist hij de mensen zo nieuwsgierig te maken dat ze ook even in zijn winkel gingen kijken, en zonder het aanvankelijk te willen, verlieten ze de winkel toch met kleding.

De Beer

De banketzaak van De Beer was gevestigd op nummer 7. Het was een hele bekende zaak in Groningen, want als de mensen goed en lekker banket wilden hebben, gingen ze naar De Beer. Het pand verkeert nog in de originele staat.

Aan de overkant, op de hoek Folkingestraat-Haddingedwarsstraat, was de kapsalon van Kannegieter gevestigd. Op dit gedeelte is nieuwbouw in de plaats gekomen. De schoenenhandelaar Stoppelman op nummer 12 verstopte er tijdens de oorlogsjaren een partij dozen onder de vloer. Toen hij na de bevrijding niet terugkwam en men er eens ging kijken, werden alleen maar rechterschoenen aangetroffen. De linker had hij elders ondergebracht om te voorkomen dat een ander zijn voorraad schoenen zou kunnen verkopen. Stoppelman werd ÔbeertjeÕ genoemd, omdat hij altijd een paar grote beren aan een lange stok buiten had hangen.

De groentezaak van Hartog zat op 8a. Hij woonde erboven. Hartog kreeg voor de oorlog de eerste Gazelle-motorbakfiets. Dat was in die tijd hetzelfde als nu een Rolls Royce. De winkel had hij aan de Folkingestraat en met de motorbakfiets ventte hij langs de joden. Ook de muziekhandel van Stoppelman heeft in dit pand gezeten.

Aron Stoppelman had een fietsenzaak aan de Folkingestraat 11. Hij maakte tijdens zijn jeugd deel uit van de zogeheten "Bende van Piet". Dat was een groepje joodse jongens, die als "ijzervreters" bekend stonden. Ze waren allemaal vreselijk en dat wilden ze weten ook. Verder zaten daar in twee neven van wijlen de violist Bennie Behr, die aan de Folkingestraat 51 heeft gewoond, Bennie van Gelder, en bandenhandelaar Salomon de Vries. De Vries was de sterkste van allemaal.

Op nummer 13 zat de paardenslager Nijveen. Hij had twee zonen, Eli en Sam. Sam leek precies op zijn moeder, beiden waren nogal dik. De oude Nijveen was een klein kerel en zijn andere zoon leek weer op hem. Het was altijd erg druk in de zaak, die op zaterdagavond tot tien uur geopend was. De naam Nijveen was een aangenomen naam. Oorspronkelijk hadden de Nijveens Mozes als achternaam. Tot de Nijveens behoorde ook wijlen de muzikant Sem Nijveen. Hij trad vele jaren met Bennie Behr op in binnen-en buitenland. Programmamaker Jan Kelder maakte een documentaire over het tweetal onder de titel "De Boezemvijanden".

Op nummer 16 was slager Isaac Nieweg gevestigd. Zijn naam is in het portiek gemetseld. Hij vluchtte in 1940 met zijn vrouw en twee zonen via Engeland naar de Verenigde Staten. Nieweg en zijn overbuurman de slager Mozes Nijveen begroetten elkaar iedere ochtend. Mozes Nijveen zinspeelde altijd op de naam Nieweg door te vragen of hij nog "nie weg" was.


Hoogstraal

Op 18 runde Salomon Hoogstraal uit Appingedam een luxe bakkerij. Hoogstraal, getrouwd met Bruintje Simmeren, heeft hotel "Odewald" aan de Folkingestraat 37 overgenomen. Daarover later meer. Dat was eerst hotel Kisch. Het was een geliefkoosde plaats voor ontspanning.

Op 19a woonde woonde wijlen dokter Elie Aron Cohen in een klein huis, twee kamers met in de woonkamer twee bedsteden, en daar sliepen zijn ouders en Cohen met zijn zuster in tot men op een gegeven moment zei: "Nou is het wel goed." En toen ging Elie Cohen naar boven. Zijn grootvader was tamboer-maitre bij de Burgerwacht en een bekende verschijning in Groningen. Zijn vader werkte als kelner in cafe "De Bavaria".

Onder Cohen was de koosjere slagerij van Louis van Adelsbergen. De familie Cohen heeft vierentwintig jaar boven Van Adelsbergen gewoond. Een van zijn dochters ÔCisÕ van Adelsbergen trouwde met dokter Ies van der Hal. De huisarts legde zijn oorlosgervaringen vast in het boek ÔHet MesjeÕ. Na de oorlog werd de huisarts kinderarts. Hij maakte deze ommezwaai na te hebben gezien hoe kinderen leden onder de oorlogsterreur.

Dokter Elie Cohen was onder meer huisarts in Aduard. Door de oorlog moest hij evenals Van der Hal stoppen met zijn praktijk. Cohen en Van der Hal verbleven onder meer in het vernietigingskamp Auschwitz. Na de oorlog nam Cohen "wraak" door boeken te schrijven. Van zijn hand verschenen onder meer ÔSobiborÕ en ÔBeelden in de nachtÕ. Ook schreef hij een proefschrift over de Duitse concentratiekampen dat in Londen, New York, Tokyo en Stockholm verscheen.

Ook heeft in het pand van Van Adelsbergen op nummer 19 de beste worstslager van Groningen gezeten, Abraham Levie Wolff. Hij kwam uit het Duitse Aurich en was getrouwd met Frieda Hess uit Weener.


West

Naast Hoogstraal op nummer 20 had West een bakkerij. Hij werd ooit "geassert", omdat hij bij het "koosjer" bakken varkensvet had gebruikt. En dat is in strijd met de joodse spijswetten. Toen dit ontdekt werd, werd een mededeling opgehangen in de synagoge, dat de bakker niet meer onder rabbinaal toezicht stond. Dat stond gelijk met een motie van wantrouwen. De mededeling werd dan op de joodse rustdag, sabbat, die op vrijdagavond begint en zondagavond ophoudt, als velen naar de synagoge gingen, opgehangen.

Barnstijn

Op nummer 21 had Louis Barnstijn een sigarenzaak. Zijn broer had eenzelfde zaak aan de Brugstraat 3. Bertha Meijer moest als dochter van de kruidenier vanwege de goede betrekkingen op zondag tien sigaren voor haar vader halen bij Leo en de week erop moest ze tien sigaren halen bij zijn broer aan de Brugstraat.


Op nummer 23 zat de fietsenzaak van Van Dam. Hij stond ook op de markt met fietsenmateriaal en hier had hij de winkel. Later is dat de paardenslager De Swaan geworden. Ook zat hier de paardenslagerij van Jacob Vissel. Vissel en zijn vrouw Rika van Gelder werden vergast. Hun twee zoontjes overleefden de oorlog. Jozef Vissel woont in Australie. De huidige paardenslager Jan van Dijk aan het Damsterdiep is daar begonnen als knecht.


Op 28 en 32 zat de fruitgroothandel van de gebroeders Van den Berg. Heiman van den Berg was de zoon van Jacob van den Berg, die eigenaar was van een grote grossierszaak in groenten en fruit met een pakhuis en kantoor aan de Folkingestraat 28. Nog voor de oorlog werd de zaak overgeplaatst naar Rotterdam. Hij is tijdens de oorlog met zijn ouders ontkomen naar de Verenigde Staten en heeft daar een zaak in groenten en fruit opgericht. Heiman zijn neef Julius woonde ook met zijn ouders aan de Folkingestraat. De vader van Julius was de compagnon van zijn broer Jacob van den Berg, de vader van Heiman. De gebroeders gingen later uiteen.


Zimet

De familie Zimet woonde aan de Folkingestraat 29a. De familie was voor de oorlog uit Duitsland gevlucht en werden min of meer opgevangen door de joden uit de Folkingestraat. Een van hen was de echtgenote van Lodewijk Hildesheim aan de Folkingestraat 52, Rieka Wolf, en slager Mozes Blok aan de Folkingestraat 46. Blok had zijn winkel aan de Folkingestraat en de slagerij aan de Nieuwstad. Ook bakker David Levitus aan de Folkingestaat 57 was de familie Zimet goed gezind. Uit armoede kochten ze bij hem het brood van gisteren en mochten dat op de rekening zetten, maar ook op andere wijze was hij de Zimets van dienst.

Op nummer 33 was de slagerij van Hartog "baby" Gosschalk te vinden. De gebroeders stonden erom bekend het allerbeste vlees te hebben wat koosjer was. Ook hadden ze al een etalage. Het vlees wat erin lag, lag onder een glasplaat, zodat er geen stofje bij kon.

Op nummer 35 had de familie Bollegraaf een kledingmagazijn. Ze woonden erboven op nummer 35a. Ernaast was hotel "Hoogstraal" gevestigd.


Bollegraaf

Simon Bollegraaf, in de volksmond bekend als "Siempie", stond ook altijd bij mooi weer buiten. Hij had vaak een hoge hoed op, een garibaldi. Zijn vrouw Grietje Levitus werkte mee in de zaak. Ze hadden zeven kinderen, drie dochters en vier zoons.

Jacob onderging op zijn veertiende een beenamputatie. Hij hielp ook mee in de zaak. Bram speelde drums, Levie piano. Ruben Bollegraaf kreeg ooit saxofoonles van de bekende violist Bennie Behr. Voordat Bollegraaf zich in de kleding had opgewerkt, delfde hij graven op de joodse begraafplaats.


ÔEts Chaim'

Op nummer 36 stond de eerste Israelitische leerschool ÔEts ChaimÕ. Daar was meneer Hammelburg gazzan, de voorzanger. "Ets Chaim" is een standaardnaam voor alle mogelijke joodse instellingen. Het gebouw had een hele smalle hoge gevel. De oudste zoon van de familie Hertz aan het Zuiderdiep, Aaron, heeft nog ondergedoken gezeten in "Ets Chaim", maar hij is toch gevonden en opgepakt. In het politiebureau aan de Ossemarkt stonden de meubelen uit "Ets Chaim".

Folkingedwarsstraat

In 1939 is er een andere jeugdsjoel gebouwd aan de Folkingedwarsstraat. De eerste steenlegging is verfilmd. Daarop staat onder andere opperrabbijn Simon Dasberg. Hij werd op 21 maart 1934 ge-installeerd in de synagoge. Dasberg trouwde met Isa Franck. Het echtpaar trouwde in 1942 naar Amsterdam. Dasberg, Groninger van geboorte, was de laatste opperrabijn van Amsterdam voor 1945. Het echtpaar kwam om in Bergen Belsen.

Hotel "Hoogstraal" op nummer 37 was onder meer een geliefde plek voor joden om een kaartje te leggen. Ook kwam de reciteerclub ÔNaftaliÕ er bijeen. Boven was een zaal en daar was iedere week dansen. Volgens de overlevering ging het er losbandig aan toe en werd er zelfs gezoend, wat toentertijd nog als een taboe werd gezien.

Daarnaast, op 38, was de ijzerhandel van Ike.


Bohemen

Op nummer 39 woonde een vooraanstaand employe van de kledingfabriek van de gebroeders Levie aan de W.A. Scholtensstraat. Zijn naam Leo Bohemen, geboren in 1906. Hij was een lange man en een bekend atleet, lid van de joodse gymnastiekvereniging ÔIvriaÕ in Groningen. Hij was gehuwd met een niet-joodse vrouw. Hij werd kort na het begin van de Duitse bezetting in zijn woning doodgeschoten door een Duitser of door een Nederlandse Nazi. Toen hij de deur opentrok, - ze woonden op de eerste verdieping - werd hij in koelen bloede door zijn moordenaar neergeschoten.


Op nummer 42 woonde de slager Joel Gosler, getrouwd met Dorethea Hovinga. Hij was naar die straat verhuisd toen zijn zaak aan de Ebbingestraat op last van de Duitse bezetter gesloten werd. Joel heeft de oorlog overleefd. Na de oorlog heeft hij zijn zaak niet teruggekregen. Daarna is hij naar Israel vertrokken, werkte in de kibboets en vertrok later naar Amerika waar hij in de vlees- en kledingindustrie werkte. Gosler overleed in 1993 op 90-jarige leeftijd in een ziekenhuis in New York. Hij woonde in bij zijn oudste dochter uit zijn tweede huwelijk op Long Island.

Nummer 44a was eerst dancing "Hofkamp", daarna de schippersbeurs en later het evangelisatiegebouw "Rehoboth". De vrouwen van deze christelijke vereniging waren te herkennen aan hun knoetjes achter het hoofd.

Op nummer 46 zat de vleeswarenzaak van Blok. Het waren sterke kerels, die ook lid waren van de joodse gymnastiekvereniging "Ivria". Ze konden goed turnen. Ook stonden de Bloks op de markt met stoffen.


Kruidenierszaak

Op nummer 49 heeft de kruidenierszaak van Louis Meijer en Eva Nieweg gezeten. Er werd van alles verkocht; bruine suiker, chocolade, borstplaat, kaas, petroleum, azijn. Er kwamen veel mensen, die er niet meer zijn. Bijvoorbeeld de handelsreiziger Bram Meijer, Hildesheim, de Niewegen, de groentenhandelaar Van der Berg, Berkelo en de schilder Van Zuiden. Bram Meijer hield zijn zaak ook open op zaterdag, de joodse rustdag. Er is wel eens iemand geweest die hem gevraagd heeft om te sluiten, maar volgens Meijer kon dat niet eerder dan dat alle joden in de stad boodschappen bij hem kwamen doen. Zaterdag was zijn drukste dag. Hij deed zijn zaak in 1933 over aan zijn neef, Bram Hoogstraal. Bram Hoogstraal was orthodox. Hij sloot wel op zaterdagen. Wie toch op zaterdag bij hem aan de deur kwam, werd kwaad door hem weggestuurd.

Aan de Folkingestraat woonden verscheidene joden met de naam Nieweg. Op nummer 50 was slager Marcus Nieweg te vinden.

Op nummer 51 was de melkhandelaar Samuel Blok. gevestigd.



Behr

De violist Bennie Behr die onder meespeelde met de bekende joods Amsterdamse zanger Leo Fuld is ook geboren in Groningen. In 1930 woonde het gezin Behr aan de Nieuwstad 9a, in die straat woonden onder meer ook de families Bollegraaf, Van der Hak, Muller en de Cohens. Bennie Behr woonde later aan de Folkingestraat 51a. Hij trad toen op in verschillende Groninger horeca-gelegenheden.

Op nummer 52 zat de bekendste broodbakker, Lodewijk Hildesheim. Hij stond bekend om zijn heerlijke galletjes. Deze familie kwam uit Duitsland. Het pand kwam ook leeg te staan in 1942. Een Groninger kreeg deze woning toegewezen.

Op nummer 53 woonde Bram Haag, een jodenpoelier. Hij werd vergast tijdens de oorlog. Na de bevrijding is er de viszaak in gekomen van Derk Kampioen. Daarna is het een poelierszaak geworden onder de naam Groninger Poelierbedrijf.

Op nummer 54 had de slager Mozes Blok zich gevestigd. Het is nu een cafe. Voor de oorlog verkocht hij mooie grote kadetten met pekelvlees voor een kwartje, vier voor een gulden.

Op nummer 55 zat de touwhandel van Polak.

Op nummer 56 op de hoek van de Nieuwstad-Folkingestraat was het kruidenierswinkeltje van Frouwke Benninga. Daar kon ook voor een stuiver kaaskorstjes worden gekocht.


Israelitische kerk

Naast de Israelitische kerk op nummer 60 - hoek Folkingestraat-Nieuwstad - woonde de concierge Gaarkeuken. Het gebouw was vroeger het rabbinaatshuis. Vanaf de Nieuwstad zijn in de top van de gevel nog de letters N.I.G. te zien. Dat betekent Nederlands Israelitische Genootschap.

Gaarkeuken

Gaarkeuken was een koosjere slager, een sjoumer. De Gaarkeukens hebben het echte joodse leven meegemaakt. Bij hun thuis hingen de hoge hoeden van de joden, daar mochten ze niet mee lopen op sjabbat. Die lagen dan in de bedstee keurig op de planken en mevrouw Gaarkeuken moest ze schoonhouden. De hoeden werden daar dan opgezet en als de dienst in de synagoge afgelopen was, kwamen ze daar weer terug. Ze liepen er niet mee over straat met uitzondering van de joodse feestdagen. Dan werd gezegd: Daar komen ze weer aan met de spinvaten op. Een spinvat is vijf liter, dat is vijfkop. Als je nou vijf kop bonen hebt, dat is een spint. Zo'n hoed leek op een spinvat. Niet alle joden droegen zo'n hoed, dat werd alleen gedaan door de ÔparnassijnsÕ, kerkelijke bestuurders.

Kisch

De synagoge was vroeger helemaal vol. Hartog Kisch was een soort portier van de synagoge. Hij liet kinderen niet toe. Als ze lol wilden maken, vond hij dat niet nodig, want hij wist toch wel dat het voor hen geen serieuze zaak was.


Ook was de sjoel de plek voor de jaartijd wat inhoudt dat iemand drie keer per dag naar de sjoel moet en kaddiesj, een gebed voor een overledene op de datum van zijn sterven moet opzeggen. Dat wat aan het graf gezegd wordt, dat gebeurt dan in de sjoel. Vroeger gingen me dan overdag, Ôs morgens, naar sjoel, met een hoed op, zo'n echte ÔStetsonÕ. Om zo door de stad te gaan, vond niet iedereen even prettig.


Lol

Ook werd onderling wel lol getrapt, zegt een oud-Groninger, maar dat was volstrekt illegaal. In de joodse traditie van Sukkot, Loofhuttenfeest, heb je palmscheuten, die ieder vroom gezin in huis moet hebben. Daarmee kom je naar sjoel, en op een bepaalde dag gedurende Loofhuttenfeest is er een soort ommegang in de sjoel zelf, om de bima, kansel, heen. Met een heel stelletje, een ommegang.

Een stel opgeschoten jongens had het geniale idee om de ommegang uit te voeren als de TT-races in Assen. De bedoeling was gedurende die ommegang rondes voor te komen. Onder elkaar werd ook wel de draak gestoken met andere mensen.

Een van de slachtoffers was bakker Hoogstraal die met zijn vooruitstekende onderlip in joodse kringen bekendheid genoot als "Maurice Chevalier". En je had "tonnetje" Van der Wijk, die had een hoedenzaak aan de Herestraat en die ook zo nu en dan weleens gazzan, voorzanger, was. Hij had een volkomen toonloze stem, waar niets behoorlijks uit kwam.


Bijnaam

Bijna alle joodse mensen hadden een bijnaam. Zo had je de "snieder". Dat was Kisch, een hele goede kleermaker. Dan had je iemand die heette de Ôolifant. Alle mogelijke bijnamen hadden ze. Het was bekend in de joodse gemeente dat Noach Magnus, een moeilijke man, een vete met "pinnie" Cohen aan de Stationsstraat had. Magnus liep twee kilometer om op de stoep van "pinnie" te kunnen spugen.Õ

Joods Groningen is niet meer. Moge het rusten in de shalom die het verdient.

Hiermee eindigt de wandeling door een zeer bekend deel van het oude joods Groningen.



Terug