Hout- en Turfmarkt


Het Spui kreeg aan het begin van de 17de  eeuw een aantal zijgrachten Kalvermarkt, Ammunitiehven, Schedeldoekshaven enz.

Daar ontstond toen een nieuwe woonwijk. Het was eigenlijk een oude havenbuurt, waar de beurtschepen werden gelost en geladen. Als men met het gezicht naar de Nieuwe Kerk, op het Spui, staat dan was rechts de Turfmarkt waarvan de oorspronkelijke bebouwing is verdwenen voor de bouw van het nieuwe Stadhuis.

Toen in 1607 deze gracht werd aangelegd, moesten er om aan te sluiten op het Spui, vijf huizen worden aangekocht. De kosten die met de aanleg waren gemoeid vielen, mede door de aankoop van de 5 huizen, hoger uit dan geraamd en in 1608 zag de magistraat zich genoodzaakt de staten om toestemming te vragen om een lening aan te mogen gaan van fl.10.000. De aanleg van deze gracht zou het einde betekenen van de Voldersgracht, want tezelfdertijd werd deze gedempt.

Hier lagen indertijd de turfschepen met turf en hier en daar woonden de "torffdragers" Het tussenliggende water is in 1903 gedempt. In het koninklijk penningkabinet is er nog een begrafenispenning te zien uit het jaar 1637 met de worden. De ghebueren van de turfmarct en op de keerzijde vermeld: Getrou in brant e doot als turf e hout i nood Op de voorzijde zijn binnen het randschrift twee geladen turfschepen afgebeeld waarachter enkele gebouwen. (voor de functie van de penning: zie Bagijnestr.) Door het graven van de Laakhaven werden deze, en andere stadsgrachten overbodig.

Turf was veruit de belangrijkste brandstof, in de 18e eeuw. Hier kwamen dagelijks zo'n 50 schepen aan. Was een schip afgemeerd, dan meldde de schipper zich eerst bij de commissaris van de markt, om te laten weten hoe groot zijn lading  was. Vervolgens kwam er een stadskeurmeester aan boord, die de kwaliteit van de turf beoordeelde. De Turfwerkers losten de schepen en sjouwden de brandstof naar de turftonsters op de kade. De Tonsters waren vrouwen, die bijgestaan door helpsters, de turf in tonnen deden om nauwkeurig te bepalen hoeveel er werd verhandeld. Vervolgens werden de tonnen in de turfwagens geleegd, waarbij per wagen 15 tonnen waren voorgeschreven. Thans is alles wat aan vroeger herinnerde verdwenen.

Met andere EU-Ianden streeft Nederland naar vermindering van de uitstoot van broeikasgassen, met name C02, om opwarming van de atmosfeer te voorkomen. Eén van de methoden waar ons land zich hard voor maakt is de eco-tax. De achterliggende redenering is eenvoudig, als energie duurder wordt, zullen consumenten en ondernemers besparen op fossiele brandstoffen zoals olie, kolen en gas en uit puur eigenbelang meewerken aan vermindering van de uitstoot van C02. Was het maar zo eenvoudig. Nu is het niet voor het eerst dat in Nederland een nieuwe belasting wordt bedacht om een milieuprobleem aan te pakken. Aan het einde van de 16de eeuw werd in Nederland namelijk door de toenmalige stadhouder prins Maurits een soort eco-tax ingevoerd om het gebruik van turf, de fossiele brandstof van die tijd, in te tomen. Het gevaar van het ongelimiteerd afgraven van turf was dat de gebieden in Holland en West-Utrecht waar veen werd gebaggerd, veranderden in grote watervlakten zoals de Loosdrechtse, Nieuwkoopse en Ankeveense Plassen. Die waterplassen waren destijds geheel waardeloos. Grondbelasting kon je er niet van heffen en bovendien breidden de plassen zich bij iedere storm verder uit waarbij en soms zelfs halve dorpen verloren gingen.

De 'belasting op ontgronding van turf' was bedoeld om dit 'ruïneuse' proces te stuiten. Het heeft niet mogen baten. In een land dat in de Middeleeuwen al grotendeels was ontbost, was turf voor rijk en arm onmisbaar als brandstof. Alleen al om die reden moest de overheid toestaan dat bijvoorbeeld wees- en armenhuizen van de turfbelasting werden vrijgesteld. Turf was bovendien een tamelijk schone brandstof. De voordelen van deze goedkope energiebron waren zo groot dat de bevolking en de industriëlen uit die tijd de belasting op de ontgronding maar voor lief namen. Het afgraven van turf ging dus gewoon verder. Milieu-organisaties onderkennen dat iets dergelijks met de ecotax ook kan gebeuren. Zij bepleiten daarom een zeer zware belasting om het energiegebruik te remmen. Maar ook dat idee wordt in ons voorbeeld gelogenstraft. Zo werd de belasting op Utrechtse turf verhoogd van twee penning per zak in 1588, via vier  penning in 1676 naar het zesvoudige: twaalf penningen in I702, en dat terwijl de lonen van de 'gewone man' na 1650 nauwelijks meer stegen. Maar Maurits bleef oorlog voeren en dat ging ook niet voor niets.

De vernieling van het landschap werd er niet door geremd. Integendeel, rond 1780 werd gezegd dat 'door de toenemende overdaad thans meer turf verslonden wordt dan in de spaarzamere tijden. Men vreesde dat de turf voorraden, zoals nu de aardolie, uitgeput zouden raken en bepleitte de aanplant van bomen om in de toekomst over energie te kunnen beschikken. Een club van Rome waarschuwing avant la-lettre, en dat in 1780! De tariefsverhogingen hadden het ontgronden dus niet vertraagd. Zij leidden er eerder toe dat de overheid de lucratieve inkomsten uit deze belasting niet meer kon missen. De afhankelijkheid van de turfwinning ging evenwel nog verder dan de directe belastinginkomsten. De Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden had destijds gigantische geldbedragen nodig om de kostbare oorlogen tegen bijvoorbeeld de zonnekoning Lodewijk XIV te financieren. Zij kon toen een beroep doen op de meer kapitaalkrachtige verveners (de turfgravers) die de winsten uit hun eigen onderneming gaarne belegden in veilige staatsobligaties tegen een gegarandeerde rente. Ook om die reden wilde de overheid het ontgronden niet afremmen. De 16de eeuwse eco-tax tegen de afgraving van turf is zijn doel dus volledig voorbij geschoten. In plaats van dat het proces van 'ontgronding' een halt was toegeroepen, kwamen steeds grotere delen van West-Nederland onderwater te staan.

Een proces dat alleen dankzij de inzet van krachtige stoomgemalen vanaf het midden van de 19de eeuw kon worden gestopt. De overeenkomsten tussen de 17de eeuw en nu liggen voor het oprapen. Er is net als in de Gouden Eeuw een grote welvaart, dankzij goedkope energie, én de staat is van die welvaart afhankelijk. Niet om oorlog te voeren, zoals in de 17de eeuw, maar wél om bijvoorbeeld sociale voorzieningen overeind te houden en te zijnertijd de gevolgen van de vergrijzing te kunnen opvangen, iets waar ex-minister Wijers (kabinet Kok 1994-1998) zich zulke zorgen om maakte. Gezien het falen van de 16de eeuwse ecotax is er weinig reden om te veronderstellen dat ook een 'zware' 20ste eeuwse ecotax het broeikaseffect zal stuiten. Veeleer moeten we er op verdacht zijn dat de regering onder het mom van milieu beleid, op termijn vooral zijn eigen financiële positie versterkt. Achter de Turfmarkt bevond zich de in 1608 gebouwde bierbrouwerij "De Oyevaar," die in 1794 werd afgebroken.

(zie Brouwerstraat). Bier is een van de oudste recepten die er bestaan. Dit recept bestaat zelfs in het spijkerschrift. Het is duizenden jaren geleden geschreven en komt uit Mesopotamie, het land tussen de rivier de Eufraat en Tigres, waar de Sumeriers leefden. Zij droegen hun kennis over aan de Babyloniers, die er twee eeuwen voor Christus al een bierwetgeving voor maakten. Van Ramses II, die drieduizend jaar geleden als farao, Egypte regeerde, is bekend dat hij bier liet brouwen voor zijn hofhouding en voor de priesters in de tempels. Bier was een van de gaven die de doden meekregen in hun graf. Bijna overal waar graan groeide werd bier gebrouwen. De Kelten en de Germanen konden er ook wat van. Zij gebruikten haver en gerst, evenals kruiden voor de smaak. Pas veel later ontdekte men de werking van hop. In ons land werd in de middeleeuwen voornamelijk thuis bier gebrouwen. Het was arbeid voor vrouwen, waarschijnlijk omdat zij hygiënischer werkten. Bier was destijds volksdrank nummer een. Water was vies en ziekmakend. Koffie en thee kenden ze niet. Wijn was veel te duur, bier werd gekookt en bevatte dus geen bacteriën. Zowel mannen, vrouwen als kinderen dronken zeer veel bier. Getallen van 300 tot 400 liter per persoon per jaar doen de ronde. De Antwerpers haalden wel 450 liter. Ter vergelijking: wij drinken nu, voor het lekker, gemiddeld 86 liter. Na de middeleeuwen werd het bierbrouwen een industrie, maar in de 17e en 18e eeuw liep de productie weer terug. Koffie en thee werden bekend, evenals jeneverwater. Net na de tweede Wereldoorlog was het bierverbruik per hoofd van de bevolking teruggelopen tot tien liter. De branche besloot er in de jaren vijftig, wat aan te doen met de campagne "Het bier is weer best"