Buitenom

Index

Maakt deel uit van de grachtengordel die in opdracht van Frederik Hendrik tussen 1613-1619 werd gegraven. Vroeger werd hij Zuid Binnensingel genoemd.

Op nummer 216 heeft de Haagse Platteelbakkerij Rozenburg gestaan. De Officiële naam luidde: Koninklijke Haagsche Porselein en Kunstaardewerkfabriek. De fabriek verrees rond 1880, in een oud huis, aan deze singel en zag uit op de weide velden van het Westland. In 1897 werkte er honderd mensen. Het was een huis uit het begin van de 18de eeuw. Daar vlakbij stond de hogen korenmolen "De Ooyevaar die aan de andere kant van deze gracht stond. Deze molen bestond al in 1754 hij leverde "brouwgoed" voor de gelijknamige brouwerij. Later diende de molen achtereenvolgens als snuif en korenmolen. Omstreeks 1855 is er sprake van een "stoomkoren en oliemolen". Door de uitbreiding van de stad werd de molen beperkt in zijn "windvang" en het bovenstuk ontmanteld. Lange tijd heeft het voetstuk gestaan, in een klein tuintje naast het huis. Het kasteelachtig overblijfsel van de molen werd rond 1935 verwijderd. De rest als lompenpakhuis tot er in het midden van de 19de eeuw een zeepziederij in trok. Pas toen in 1935 de omringende huizen werden afgebroken voor, in eerste instantie de bouw van de Postcheque- en Girodienst en later het belastingkantoor. Inmiddels is dit belastingkantoor al jaren niet meer in gebruik en gekraakt. Voor de afbraak van het gebouw zijn veel processen gevoerd. Op het spel staan niet alleen het lot van een bloeiende woon-en werkgemeenschap. In het gebouw zijn namelijk ook nog altijd de overblijfselen zichtbaar van de aardewerkfabriek Rozenburg.Zo was de poort aan het buitenom ooit bestemd voor het transport van porseleinen voorwerpen en tegeltableaus die door het hoge artistieke niveau wereldwijde faam verwierven. Ook de gebogen ramen daar omheen herinneren nog aan de tijd dat hier schoorstenen rookten. Een Duitse emigrant, van stand de Freiherr von Gudenburg Wilhelm Wolff, begon in 1883 met de productie van aardewerk in een gehuurd pakhuis aan de Boekhorststraat, vlak bij de hoek aan de Prinsegracht. De bijbehorende rook en roet moet aanleiding zijn geweest voor een spoedige verhuizing naar de afgelegen buitenplaats Rozenburg aan het Buitenom. Daar bereikte de firma, onder de bezielende leiding van Jurriaan Kok grote hoogte met onder meer fraaie na-bootsingen van Chinees porselein.

De roem drong ook door tot in hofkringen, getuige het feit dat de fabriek zich al in 1900 met het predikaat koninklijk mocht tooien. In commercieel opzicht kwam de Haagsche Plateelfabriek Rozenburg aanzienlijk minder goed uit de verf. Het artistiek hoge niveau werd op zakelijk niveau nimmer geëvenaard. Ondanks de koninklijke erkenning ging de aardewerkfabriek ten onder en verloren ongeveer honderd werknemers in 1914  hun baan. Na een grondige verbouwing werd  het "het belastingkantoor" wat nu, in de volksmond, de naam heeft van "de Blauwe Aanslag".

De overheden zijn, door alle eeuwen heen, bijzonder creatief geweest in het innen en bedenken van belastingen. Daar om is het goed hier, op de hoek van deze singel, eens stil te staan bij deze dienst van de overheid, die hier gevestigd was.

Op een binnenkort te plaatsen pagina over de Spuistraat zult U kunnen lezen over het belasten van schoorstenen. Eerst werd voorgeschreven dat men schoorstenen moest bouwen en vervolgens sloeg de fiscus toe !

De impopulaire schoorsteenbelasting (trouwens ooit van een populaire belasting gehoord?) werd in diversen steden telkens opnieuw ingevoerd en vervolgens afgeschaft (na felle protesten). In 1805 werd definitief besloten ze niet af te schaffen, maar op te nemen in de personele belasting.

Accijnzen vormden echter de belangrijkste inkomstenbron van de overheid. Bijna een derde van de prijzen bestond uit accijns. Daar kan onze BTW nog niet aan tippen. Vooral de accijnzen op bier en wijn spekten de stadskas. Om na te gaan of het geld wel naar behoren werd afgedragen, moest men weten waar de kroegen zich bevonden. Zelfs schoorstenen konden in dit geval de fiscus de weg niet wijzen. Maar wel uithangborden! In Engeland kende men al heel lang de verplichting voor wijnhuizen om een bord uit te hangen. Ook in de Nederlandse steden waren de uithangborden wegwijzers voor de belastingheffer. Een Amsterdamse keur uit 1682 laat weten dat "wijntappers sullen gehouden sijn een krans of twee pinten uyt te hangen waarbij blijken mag dat sij sijn wijn tappende, op een boete van vijfentwintig guldens". Een keur van gelijke strekking uit 1590 is eveneens bewaard. Toen bedroeg de boete nog slechts drie gulden. De bepaling gold overigens niet alleen voor wijntappers maar ook voor herbergiers. Vanzelfsprekend werd met het gebod regelmatig de hand gelicht. Deze vorm van belastingontduiking liet zich moeilijk opsporen, en de overheid moest dan ook knarsetandend toezien hoe vele snoodaards pint noch krans voerden en de accijnzen dus in eigen zak hielden.

In de Maasstad leidde een simpele smokkel met wijn in 1690 zelfs tot gewelddadig oproer waarbij hele huizen werden verwoest. Zagen we hiervoor reeds dat de stadsoverheid er groot belang bij had de namen van huizen te bewaken, uit het bovenstaande blijkt dat de overheid ook optrad als het om uithangborden ging die potentiële inkomstenbronnen aanduidden. En deze inkomsten bronnen beperkten zich niet tot de horeca. Zo waren wisselaars - de voorlopers van onze banken - verplicht een schotel buiten te hangen. "De Wisselaers sullen gehouden zijn, in 't openbaer voor haar winckel te houden uytstaende den Schotel ofte Nappe metten wapenen der voorsz. Provintiën daerop geschildert, ten eynde een yegelick mach weten, dat sij tot sulcx gecommitteert sijn", aldus wordt in een plakkaat van de Staten-Generaal uit 1606 bevolen. Ook in dit opzicht was de administratie van de overheid oorspronkelijk dus grotendeels driedimensionaal. Aan de verplichting met tekens aan te geven waar men wat deed, hield ook de belastingdienst zich. Alle accijnskantoren hadden uithangtekens. Sommige gebouwen waren voorzien van gebeeldhouwde emblemen of fraaie houtsnijwerken. De meeste hadden echter borden. De eerste algemene belastingwet van 1822 trachtte eenheid te brengen in de bonte verscheidenheid van geveltekens op belastingkantoren. Op een zichtbare plaats boven de deur moest voortaan "het wapenbord der uitgaande en inkomende regten en accijnsen" bevestigd worden. Hoewel de voorstelling op dit schild officieel was vastgelegd, ontstond toch bepaald geen eenheid. We gaan nu even verderop, daar was de meubelfabriek "Hollandia" van H.Pander en Zonen, die werd op 1 Januari 1863 gesticht. (zie Brouwersgracht) Zijn zoon bouwde in 1865 de mattenwinkel in het centrum uit, tot een deftige winkel voor woninginrichting.

Hij kocht een aantal panden op de hoek van de Vlamingstraat en de Wagenstraat waarmee hij een royale verkoopruimte op eerste stand kreeg. In 1887 kocht hij hier een oud fabriekspand (meelfabriek) en ging zelf meubels fabriceren en groeide uit tot een modern gemechaniseerd bedrijf met 400 werknemers. Deze firma trachtte in de jaren dertig ook voet aan de grond te krijgen in de vliegtuigindustrie. Het bedrijf nam deel, met een eigen vliegtuig, aan de beroemde Melbourne race, in 1934, maar dit werd een fiasco (panderjager).

Na jarenlange leegstand is er in 1980 een uniek complex ontstaan. In de oude fabriek zijn er tachtig woningen gebouwd. De buitenmuren, het dak met de originele dakkapellen zijn blijven staan, maar de binnenkant is onherkenbaar verbouwd, er zijn geen twee woningen gelijk. Het oude directiekantoor is nog geheel origineel en is nu het kantoor van de woningstichting. Ook de drie poorten die naar de binnenplaats leiden zijn in de oude staat gebleven.

Het gebouw waar tot voor kort de duinwaterleiding was gevestigd, was vroeger "Het huis van Barmhartigheid" en werd kortweg "gesticht" genoemd. Zij nam halve wezen op, en wel jongens tot hun twaalfde jaar en meisjes tot hun achttiende jaar. De stichting is in 1870 tot stand gekomen en op 27 Juni 1940 verplaatst naar de Celebesstraat onder de naam Carolina.

Van 1860 tot 1877 bewoonde het echtpaar Bosboom -Toussaint (kerkschilder) een huis aan deze gracht, hoogstwaarschijnlijk aan de kant van de Brouwersgracht want hij had het zicht op de toren van Delft. De schilderswijk was toen nog niet gebouwd. We komen nog even terug op de molen genaamd. "De Ooievaar" Nu, in november 2000 is er na jarenlange discussie over het afbreken van het belastingkantoor (in verband met de verbreding van de openbare weg ten behoeve van een aan te leggen ringweg om het centrum), is er besloten het belastingkantoor af te breken .