Naar binnen

Eerst is er het kinderboek. Daarin beleven wij denkbeeldige avonturen met denkbeeldige wezens in denkbeeldige landen. Tot de eerste verhalen die werkelijk tot de verbeelding van kinderen trokken, behoren de imaginaire reisverslagen zoals die van Sindbad, van Gulliver, van de Baron von Munchhausen, van Alice; later gevolgd door die van Bruintje Beer, van Karlsson en vele anderen.

Wat opvalt is dat de helden of kunnen vliegen of op de een of andere manier een weg vinden naar een wereld onder de onze. Of allebei. Alice valt eindeloos lang door een konijnehol. Bruintje volgt een kat die in een holle boom is verdwenen. Daarbinnen bevindt zich een trap, Bruintje daalt af in een diepe put, en springt van de laatste trede op een hoop bladeren, waar hij doorheen zakt. Hij komt terecht in een huisje aan een zomers strand.

De reis naar de onderaardse wereld komt zo vaak voor in de literatuur voor kinderen en ook in die voor iedereen, dat het vermoeden voor de hand ligt dat er kennelijk een van onze diepste, en oudste droomwensen in wordt gerealiseerd. Een verlangen dat even oud lijkt als de wens om het luchtruim te kiezen.

De onderwereld

Wie op reis gaat, kan op aarde blijven, zich boven de wereldbol verheffen, of zich een weg banen naar het binnenste der aarde.

Wie een denkbeeldige reis wil beschrijven, kan kiezen uit de bestaande landen, maar om controle te vermijden zal hij zijn avontuur liever situeren in een imaginair land, al of niet op aarde. Nergenshuizen.

Swift gaf ruwweg een geografie aan. Lilliput was een eiland ten zuidwesten van Sumatra, Brobdignac lag bij Noord-Amerika. En Butlers Erewhon lag ergens in Nieuw- Zeeland. Toen er nog onontdekte continenten waren, beschikte de verteller van oncontroleerbare reisverhalen over de mogelijkheid om te doen alsof hij was teruggekeerd uit een wonderland dat zich ergens in Azië, of in de Middellandse Zee of, later, op een eiland in een van de oceanen bevond of, nog later, bij een van beide ongenaakbare polen. Dit soort reizen speelt zich, ook sinds de aarde bolvormig blijkt te zijn, af in een min of meer platvlak, in tegenstelling tot de reizen omhoog, naar de maan, de planeten, de sterren, en omlaag, naar de diepten van de oceanen, en naar het binnenste van de aardbol. Vooral deze verticale vorm van gedroomd reizen heeft door de eeuwen heen een interessante literatuur opgeleverd. De oudste literatuur waarin denkbeeldige reizen voorkomen.

Het Egyptische Dodenboek en de mythologie van de Sumeriërs en de Babyloniérs gewagen van reizen naar de onderaardse wereld, met als doel een overwinning op de machten der duisternis

Gilgamesj, koning van de Sumerische stad Uruk, reist naar de onderwereld om zijn gestorven vriend Enkidu terug te halen. Zijn reis is tevergeefs. De Griek Orpheus lijkt meer succes te hebben bij zijn pogingen om Euridice te bevrijden, maar zijn gebrek aan zelfbeheersing bederft alles. Odysseus brengt een kort bezoek aan de Hades om er een blik in het verleden en in de toekomst te werpen. Hij ziet de mensen die voor hem hebben geleefd, en hij spreekt de ziener Tiresias, die voorspelt wat hem te wachten staat. De wijze waarop hem toegang tot de onderwereld wordt verschaft, is louter toverij.

Het meer de Avernus, niet ver van Napels, biedt toegang tot het schimmenrijk waar Virgilius' Aeneas zijn vader zal spreken. 'Pluto's deuren staan dag en nacht wijd open.' Maar terugkeren, dat is moeilijker. Ook hem lukken heen- en terugreis dank zij magische handelingen. De aarde opent zich.

En Dante laat zich op zijn beurt door Virgilius leiden bij zijn bezoek aan de hel.

De reisverhalen die hemel en hel beschreven bleven voorlopig overduidelijk denkbeeldig. Ze werden algemeen gepresenteerd als dromen. De reizigers die werkelijk wilden worden geloofd, bleven vooralsnog met beide benen op de aardbodem. De wereld was nog wijd genoeg. Zij konden, voor en na Marco Polo, sterke verhalen vertellen. Jehan de Mandeville of John Maundevylle bij voorbeeld, van wie mijn ENSIE verklaart dat hijzelf niet eens heeft bestaan, maar voor de volledigheid wel de sterfdatum vermeldt: 1372. Nooit geleefd en toch gestorven. En nog gelogen bovendien.

Niemand kon de onwaarheid van dit soort verslagen bewijzen. Wel betwijfelen. Zo uitte Herodotus zijn reserves al bij het weergeven van wat hij vernam over verre landen en vreemde volken. De Griek Lucianus van Samosate (in Syrië) geloofde ook lang niet alles. In de tweede eeuw na Christus schreef hij 'Een waar verhaal' waarin hij de draak stak met de opschepperige reisverhalen die in zijn tijd de ronde deden. Hij was, bij mijn weten, de eerste die behalve een bezoek aan het dodenrijk een reis naar de maan beschreef. Met behulp van toverij, dat wel. Zijn maanreis werd nagevolgd door Ariosto in diens Orlando Furioso, en door Kepler (Somnium, 1634), die de ruimtevaart heel uitdrukkelijk beschrijft als een droom. Een zeventiende-eeuwse conventie, de gedroomde reis.

De hel

Reizen naar de onderwereld, en ook reizen naar de hemellichamen, werden lange tijd uitsluitend beschreven binnen het kader van het wonderbaarlijke. Van de droom. Onder deze wereld bevond zich de onderwereld, de hel. Niet te tellen zijn de geschriften waarin over het inferno wordt gespeculeerd. Vooral in de tijd van de Contrareformatie. Daar is de hel niet zozeer een geografisch bepaalde wereld onder de onze als wel een vorm van eeuwige straf. De Exercitia spiritualia van Ignatius van Loyola, de stichter van de jezuietenorde, schreef hellemeditaties voor: ‘met de ogen van de verbeelding zien we de lengte, breedte en diepte van de hel... de hel zien: het grote hellevuur en de zielen als in gloeiende lichamen opgesloten... de hel horen: het gejammer, gehuil en de lasteringen tegen Christus en al zijn heiligen... de hel ruiken: de rook, de zwavel, de rioolstank en alle slag van verrotting... de hel proeven: met de smaak bitterheid proeven, als tranen, droefheid en de worm des gewetens... de hel voelen: met de tastzin voelen hoe het hellevuur de zielen aangrijpt en verbrandt.’

Quevedo verdwaalt in zijn helledroom Sueño del infierno (1608) net als Dante in een donker bos, en opeens is het daar geen nacht meer maar dag. Er zijn twee wegen. Hij belandt in de hel via de Brede Weg, waar het wemelt van de herbergen en huizen van plezier. Had hij de smalle, doornige weg gekozen, dan was hij in de hemel terechtgekomen - het beeld van de Twee Wegen leeft nu nog voort op de stichtelijke prenten die niet alleen een speelhuis, een danshuis en een koninklijk theater te zien geven, maar waar ook een Zondag-Trein rond de muren van de hel stoomt. De hel is bij Quevedo een soort fuik, waar de verdoemden naar hun beroepen zijn gerangschikt. en omringd door afzichtelijke duivels. Met satanisch genoegen hekelt hij alles wat hij op de mensen heeft aan te merken, en dat is heel wat. De kappers oftewel luizenknippers dienen als brandhout, de pasteibakkers mogen hun beroep gewoon blijven uitoefenen, want die hebben hun leven lang al nagelvuil en snot in hun pasteien gestopt in plaats van schoon ossevlees, en hun zoete broodjes waren rijkelijk voorzien van vliegen en muggen in plaats van krenten. De herbergiers lopen vrij rond, want zij wilden kennelijk zo graag naar de hel, dat ze er niet over zullen denken, weg te lopen. Hoeren en koppelaars worden weggejaagd: die doen op aarde beter werk: zij zorgen voor de aanvoer van verdoemden. Zo haalt Quevedo de kassiers, de ridders, de apothekers, de barbiers, de penningmeesters over de kling. Hij schildert de hel met een verve die doet denken aan die van Jeroen Bosch, Brueghel en Nardo di Cione.

Swedenborgs De coelo et inferno (1758) handelt ook over een inwendige hel. Ieder kiest zijn eigen eeuwigheid, zondaars kiezen voorde hel, waarmee ze meer affiniteit hebben dan met de hemel. Zoals de kroegbazen van Quevedo. In 1764 publiceerde hij Sapientia Angelica deDivina Providentia, waarin hij een gesprek voert met een paar verdoemden. Zij zeiden: "Schrijf op dat elke goede of kwade geest leeftin wat hem behaagt, de goede behaagt het goede, de kwade het kwade." Swedenborg vroeg: "Waar scheppen jullie behagen in?" Zij zeiden: in ontucht, roof, leugen en bedrog. Hij vroeg hoe zij dat als genot voelden. Zij zeiden dat ze het ervoeren als de stank van excrementen, als de geur van rottende kadavers en als de scherpe lucht van verschaalde urine. Hij vroeg: "Scheppen jullie behagen in die dingen?" en zij antwoordden dat zij er veel behagen in schiepen. Hij zei: "Jullie zijn net als vieze beesten die zich in dergelijke dingen rondwentelen." Zij antwoordden: "Ja, zo zijn wij, zo zijn wij. Maar die dingen zijn een lust voor ons reukorgaan."

Swedenborg was mineraloog en mijnadviseur. Hij ontwierp een voertuig om door de lucht te bewegen, en een onderzeeër. Hoogte en diepte. De zeventiende eeuw leverde behalve talloze beschrijvingen van de hel ook een grote hoeveelheid maanreisverhalen op, die elkaar kennelijk hebben beïnvloed. Francis Godwin liet zijn held Gonzales in 1638 het luchtruim kiezen met behulp van wilde ganzen. Gonzales komt ook voorbij Cyrano de Bergerac, die in "L'histoire comique des états de la lune(1648) een maanreis beschrijft met behulp van flessen met dauw - de zon trekt immers dauw aan. In een tweede boek maakt hij gebruik van raketten. Terwijl Godwin zijn fantastische The man in the moon publiceerde, schreef John Wilkins A discourse concerning a new world and another planet. Hij achtte een maanreis technisch mogelijk en riep op tot wetenschappelijk werk om dat doel te verwezenlijken.

Minstens twee zeventiende-eeuwse auteurs beschreven binnen een en hetzelfde kader een luchtreis en een dieptevaart. Tommaso Campanella noemde in zijn Civitas Solis (1623) in een adem een vliegtuig en een duikboot. Hij schrijft over de nabootsing van de vogelvlucht en vervolgt: "Wij hebben schepen en bootjes die onder water varen en zo de stormen van de zee beter verdragen, en ook zwemvesten en duikersuitrustingen."

Een jaar daarvoor was de onderzeeër werkelijk uitgevonden, door Cornelis Drebbel. In 1622 maakte hij met een bewegende duikerklok een urenlange tocht onder het oppervlak van de Theems. Daarna waren het onderzoek en de fantasie gericht op grotere diepten. Verne en Welles schreven verhalen waarin de bodems van de oceanen werden onderzocht. Welles, de uitvinder van het reizen in de tijd, beschreef een mensengeslacht onder water, in het verhaal In the abyss.

De jezuïet Athanasius Kircher bedreef in het eerste deel van zijn Iter extaticum (1656) de denkbeeldige ruimtevaart, naar de planeten, de sterren, de engelen, in het tweede, een jaar later, maakte hij een imaginaire reis per duikboot naar de labyrinten van vuur, water en lucht die naar zijn, al eerder (in Mundus Subterraneus) geuite opvatting de onderaardse wereld vormden. Kircher, die zelf kort na een uitbarsting in de Vesuvius was afgedaald aan een touw, presenteert deze 'extatische' reis als een visioen.

Wat wist Kircher van duikboten? Hij was bevriend met de Franse geleerde Nicolas Claude Fabri de Peiresc, die een studie heeft geschreven over Drebbel. Maar van de technische details was Kircher kennelijk niet op de hoogte. Zijn duikboot wordt voortbewogen door hoofdknikjes van de engel Cosmiel, Kirchers Virgilius, en het vaartuig was 'vol van allerlei geheimzinnige krachten'. "Riemen en roer zijn overbodig," zei Cosmiel, "voor iemand die in opdracht van de Schepper alles door zijn macht bestuurt en de ontzaglijk grote hemellichamen zonder inspanning eeuwig laat ronddraaien en bewegen,"

Een imposante beschrijving van een hellevaart, daterend uit de achttiende eeuw, is de geschiedenis van kalief Vathek (1768) door William Beckford. Vathek begint met het bouwen van een toren van Babel om uit de sterren en planeten de toekomst te voorspellen. Uiteindelijk komt hij in een gruwelijke hel terecht waar straf en verlokkingen samenvallen.

De afdaling in de diepte wordt voorafgegaan door een blik in de hemel. Hellevaart en hemelvaart zijn complementair. De combinatie van beide vormen van verticaal reizen blijft een opmerkelijke rol spelen. Jules Verne laat zijn Voyage au centre de la terre (1864) beginnen met de bestijging van een toren. De reizigers moeten zich oefenen in het 'in de diepte kijken'. In 1865, een jaar later dus, schrijft hij zijn De la terre a la lune, dat begint met het graven van een zeer diepe put, een kunstmatige vulkaan, voor het maankanon. In de achttiende eeuw ging de luchtreis tot de reële mogelijkheden behoren. Montgolfier heeft verklaard dat Cyrano de Bergerac hem tot het vervaardigen van zijn ballon had aangezet. Zou Verne zijn maankanon ook van Cyrano hebben betrokken? De holle aarde

Een bijzondere combinatie van ruimte- en dieptevaart werd bedacht door Ludwig Holberg in zijn Nicolai Klimii Iter Subterraneum (1751). De held, een geoloog die in de Nederlandse vertaling Klaas Klim heet, daalde met behulp van een pikhaak en een touw af in een krater. Het touw brak, en hij bleef vallen en vallen totdat hij een heldere hemel zag. In het binnenste der aarde trof hij een zon en een planeet aan, en allerlei vormen van leven, samenlevingen die bedoeld waren om allerlei toenmalige tendenties op aarde tot in het absurde door te drijven en aan de kaak te stellen. Hij beschrijft een land waar de bomen de baas zijn, en zelfs een waar de vrouwen de lakens uitdelen.

Misschien had Holberg zijn holle-aarde-theorie ontleend aan Cotton Mather (The Christian Philosopher, 1721) of aan Edmund Halley (van de komeet) die al in 1692 in een essay had gesteld dat de aarde een 500mijl dikke korst had waarbinnen zich twee andere concentrische korsten bevonden, ter grootte van Mars en Venus, en een massieve kern van het formaat van Mercurius. Op elke bol was volgens Halley leven mogelijk. Een lichtende atmosfeer zorgde voor daglicht, dat kon men merken aan het Noorderlicht, veroorzaakt door ontsnappend gloeigas - want bij de polen is de korst dunner.

De theorie van Halley en Mather werd in 1818 opnieuw opgevat door de Amerikaanse infanteriekapitein John Cleves Symmes, die verklaarde dat de aarde bestond uit vijf concentrische bollen, met aan de polenopeningen van duizenden kilometers, waar de zeeën doorheen stromen. Er moest volgens Symmes leven zijn aan de binnenkant. Bijna kreeg hij door het Congres een expeditie naar 'Symmes' Hole', de noordelijke opening, gefinancierd. Zijn aanhanger James McBride beschreef Symmes' Theory of Concentric Spheres in 1826. Symmes' zoon Americus deed dat nog eens over in 1878: The Symmes' Theory of Concentric Spheres. Binnenin, zo wist Americus, bevonden zich de Tien Verloren Stammen Israëls.

Deze theorie heeft veel science fiction opgeleverd. Teveel om te overzien. Al in 1820 publiceerde een zekere Captain Seaborn - een pseudoniem van een anonymus - zijn Symzonia. Het boek is niet in Nederland aanwezig, maar uit een beschrijving blijkt dat het hier gaat om een vrolijk, burlesk verhaal van een reis per stoomboot naar het zuidelijke poolgat, waar het schip door sterke stroming over de 'rand van de wereld' wordt getrokken - zou Edgar Allan Poe zich door Symmes of kapitein Seaborn hebben laten inspireren tot het slot van zijn Narrative of Arthur Gordon Pym, dat elf jaar later verscheen? Kapitein Seaborn treft binnenin twee zonnen aan, en twee manen, en een utopische samenleving. Vriendelijke mensen in sneeuwwitte kleren, met muzikale stemmen. Een socialistische heilstaat. William Bradshaw publiceerde in1892 The Goddess of Atvatabar, waarin een groep ontdekkingsreizigers door het zuidelijke poolgat vaart en via een draaikolk belandt in een technologisch vergevorderde samenleving, waar men rondrijdt op mechanische schildpadden en doden tot leven wekt. Weinig auteurs van imaginaire-reis-verhalen laten de kans onbenut op ofwel satire ofwel utopie.

Samuel Butler beschrijft in zijn Erewhon: or Over the Range (1872)een omgekeerde wereld, een anti-utopie, ergens in Nieuw- Zeeland gesitueerd. Een wereld waar de zieken worden gestraft en de misdadigers verzorgd.

Lord Lytton, ofwel Bulwer-Lytton, schrijver van historische romans en politicus lucht zijn maatschappelijke ideeën in The coming race (1871), waar een Amerikaan via een mijn terechtkomt in een onderaardse wereld met een beschaving die utopisch lijkt, maar uiteindelijk steriel blijkt. Een brave new world. Hij daalt, net als Klaas Klim, af met touwen pikhaak. Beneden is een weg, die als een bergpas leidt naar een wijd dal. Hij ziet velden met een vreemd soort vegetatie van loodkleurige en goudachtig rode planten, en kunstmatige meren, en gekanaliseerde riviertjes. Het geheel verlicht door talloze gaslampen. "De wereld zonder zon was stralend en warm als een Italiaans landschap om 12 uur 's middags", maar minder drukkend. Het doet allemaal sterk denken aan Bruintje Beer en de Oude Zeemijnheer. De onderaardse bevolking, tot vliegen in staat, lijkt aanvankelijk heel vredelievend, maar blijkt uiteindelijk uiterst gevaarlijk: het ras dat ons straks komt opvolgen. De Untermensch als Übermensch.

In The People's Almanac lees ik dat Hitler onder invloed van The coming race en gelovend dat er mensen leefden in het binnenste der aarde, de Britse onderzeevloot heeft laten bespioneren door een team van radarexperts, die gebruik moesten maken van op dit boek gebaseerde berekeningen. De experts hadden niets aan de berekeningen, maar Hitler liet hen doorgaan. Waar de samenstellers van de Almanac hun wetenschap vandaan hebben staat er niet bij. Dat Lyttons boek, vol ideeën over rasveredeling, Lebensraumtheorieën en antidemocratische, antipacifistische stellingen Hitler aansprak, is niet ondenkbaar.

Late aanhangers van de holle-aarde-theorie menen te weten dat Hitler bij de val van Duitsland in een onderzeeër naar een basis onder de ijskap van de Zuidpool is gevlucht.

Late aanhangers - inderdaad was er in het Derde Rijk een cultus gepropageerd door de ex-aviateur Peter Bender: de Hohlweltlehre. En ook na de oorlog verscheen er nog een handboek van deze cultus, Geokosmos, door Karl E. Neupert. De term 'geokosmos' is afkomstig uit Kirchers "Iter extaticum•.

Deze leer combineert op een fantastische wijze de ruimte met de diepte. Bender correspondeerde tot zijn dood met de aanhangers van een Amerikaan die zich Koresh noemde. Hij heette feitelijk Cyrus Reed Teed; Koresh is Hebreeuws voor Cyrus. Deze 'alchemist' en kruidendokter schreef in 1870 The Cellular Cosmogony, waarin hij uiteenzette dat de aarde hol is en dat wij op de binnenkant leven. Dit was hem in een visioen geopenbaard. Moeder Aarde. De hele kosmos is een groot ei, een bol, en buiten deze bol is "niets''. Deze Koresh had vierduizend volgelingen. Aan het eind van de vorige eeuw stichtte hij in Florida de stad Estero,' Het Nieuwe Jeruzalem', de toekomstige hoofdstad van de wereld, met accomodatie voor acht miljoen gelovigen.

Gelovigen konden hardnekkig zijn. In 1913 beschreef Marshall B. Gardner in zijn Journey to the Earth's Interior een imaginaire reis door de aarde, van pool naar pool. Dit om zijn ernstig bedoelde theorie te illustreren: de aarde bestaat uit een groot aantal - het worden er steeds meer - concentrische bollen, met binnenin een zon en aan de polen openingen van 1400 mijl doorsnee. Binnenin bevinden zich de mammoets, en ook de Eskimo's, met hun legenden van eeuwige zomer, zijn afkomstig uit die onderwereld.

Gardner was hardnekkig. In 1908 had Cook het gerucht verspreid dat hij op de Noordpool was geweest. Het jaar daarop bereikte admiraal Peary de pool metterdaad. Gardner zei dat beiden of hadden gelogen, of binnen waren geweest zonder het te weten. Zes jaar later vloog Byrd over de Noordpool. Geen gat.

Het inwendige

Wat is er in de diepste diepten te zien?

Homerus aanschouwde in de onderwereld het verleden en de toekomst. De reizigers van Jules Verne ontmoetten in de diepere aardlagen hun verre voorouders. Ruimte- en dieptereizen zijn reizen in de tijd. Wie reist met de snelheid van het licht, komt 'na een jaar' terug op een duizend jaar oudere aarde. Aan het firmament zien we de sterren uit een ver verleden. Novalis, evenals Swedenborg een mijnbouwkundige, ziet de mijnwerkers als 'omgekeerde astrologen' (Heinrich von Ofterdingen,1802), en zijn hoofdpersoon ziet in een grot een boek zonder titelblad dat zijn eigen toekomst (oftewel het vervolg van Novalis' roman)voorspelt. Novalis heeft zijn roman niet voltooid. Zelfs dat was geprofeteerd: het eind van het magische boek ontbrak.

Het is niet toevallig dat de grot van Novalis doet denken aan de grot van Plato. Het is ook niet toevallig dat elke beschrijving van een afdaling in de hel de structuur heeft van een droom - zoals Nodier schrijft in zijn tweede voorwoord bij Smarra (1832).

Het is verleidelijk en het ligt voor de hand, in deze context nadruk te leggen op de moedersymbolen, maar daar doe ik niet aan mee. De duikboot, het ruimteschip, de mijn (Zola's Germinal), allemaal moederschootsymbolen, natuurlijk. Binnenin de aarde bevindt zich in de romantische sprookjeswereld de verschrikkelijke koningin van het minerale rijk, bij voorbeeld bij Tieck, Der Runenberg (1802) of Hoffmann, Die Bergwerke zu Falun (1819). Moeder Aarde. Ook de maan , de Koningin van de Nacht, is een moedersymbool. Teveel moedersymbolen, die tegelijk, en meer nog, symbool zijn voor iets anders: het inwendige.

De katabasis van Odysseus is een voorspellende droom, een openbaring, de descensus van Aeneas ook. Beiden krijgen toegang tot de onderwereld via een door zwaveldampen benevelde zieneres.

Vathek zoekt de toekomst in de sterren en vindt hem in de diepte. Ook hij is een 'omgekeerde astroloog'. Bij Verne, die de woorden facilis descensus Averni citeert, begint het verhaal met valdromen, en verderop moeten de reizigers aardig beneveld zijn geraakt door al die jenever. Het vervreemdende, droomachtige, benevelde, extatische, soms geëxalteerde karakter dat alle afdalings- en onderwereldverhalen kenmerkt, suggereert een geestelijk proces.

Het binnenste der aarde is een voor de hand liggende metafoor voor het innerlijk van de onderzoeker. Dat valt ook bij een moderne auteur als Cortazar waar te nemen, bij voorbeeld in diens verhaal 'Tekst ineen aantekenboekje'. In de metro, die vaag aan 'een Hades' doet denken, ontdekt hij een onderaards volk: "Maar voor ik werkelijk begon af te dalen (ik bedoel niet het onbeduidende feit dat ik me net als iedereen per metro verplaatste) verstreek er een tijd van beschouwing en analyse." Bij Novalis was het overduidelijk dat het om een initiatie ging. Maar al in de zestiende eeuw beschreef een leerling van Paracelsus in Le chant de la mine een afdaling in een mijn, waarbij de reiziger op ieder niveau een ander metaal ontdekte, en een nieuwe eigenschap van zichzelf. Het binnenste der aarde is het rijk der metalen. Het rijk van de alchemie dus. Veel van de helden die het binnenste der aarde bezoeken zijn geologen en mineralogen en tegelijk alchemisten. En bij de ware alchemist ging het niet om het goud, niet om het veredelen van onedele metalen, maar om een geestelijk veredelingsproces. In de diepte leren kijken.

Anton Haakman